Infotheek

Medische informatie over uw dier

Medische informatie

Hier vindt u al onze medische informatie over uw huisdier, van A tot Z.

A - B - C - D - F - G - H - J - K - L - M - N - O - P - S - T - V - W

A

Abces, kat

Abcessen ontstaan vaak naar bijt- of vechtwondjes. Ze worden dan ook vooral bij de kater gezien. Vooral in het voor- en najaar zien we de meeste abcessen langskomen. Rond deze perioden wordt er meer gevochten omdat de vrouwtjes krols worden en de katers daarom meer territoriumdrang hebben. Het aantal gevechten wordt aanzienlijk verminderd door het tijdig laten castreren / steriliseren van de kat (dit kan al vanaf een half jaar).

Kattennagels of tanden geven een diep smal wondje dat eigenlijk meteen weer dicht kleeft. De binnengebrachte bacteriën kunnen in de diepte geen kant op en geven een uitgebreide ontstekingsreactie waarbij veel pus ontstaat. Vaak is dit te merken aan een warme en pijnlijke zwelling. Omdat er ook bacteriën in het bloed komen krijgt de kat vaak koorts en wil niet/slecht eten. Door veelvuldig likken door de kat kan het abces ook openspringen waardoor een wondje zichtbaar wordt en er pus afvloeit. De grote van een abces is afhankelijk van de locatie: op de poten en kop is weinig onderhuidse ruimte en wordt het abces vaak niet erg groot. Ook is het pijnlijker waardoor de kat sneller aan zal geven dat er iets aan de hand is. Abcessen aan bijvoorbeeld de hals of rug kunnen onderhuids uitbreiden tot wel 20 cm.

Behandeling

Een abces dat al open gesprongen is, wordt geschoren en indien mogelijk goed uitgespoeld met een desinfecterende oplossing. Het gaatje moet een aantal dagen open gehouden worden om te voorkomen dat er opnieuw bacteriën opgesloten worden en de holte zich weer vult. Antibiotica en ontstekingsremmers moeten er dan voor zorgen dat de ontsteking tot rust komt en de huid weer mooi kan genezen. Soms is het zo pijnlijk dat het nodig is om scheren en spoelen onder een lichte narcose te doen.

Is het abces nog niet open dan zullen we proberen om het met een sneetje of naaldje open te maken, maar soms is het nodig om het eerst een paar dagen te laten rijpen. In dat geval geven we nog geen antibiotica omdat dit de rijping tegen gaat. We starten dan wel al met een ontstekingsremmer/pijnstiller zodat de kat zich wel snel beter voelt en blijft eten.

Bijtwonden aan de staart zijn soms moeilijker te behandelen. Omdat er vaak erg diep gebeten wordt kan ook het botvlies geïnfecteerd raken. Wordt er dan niet tijdig met een behandeling gestart dan is soms zelfs amputatie nodig om de infectie een halt toe te roepen.

In een enkel geval lijkt een abces in eerste instantie goed te genezen maar ontstaat er daarna toch weer een nieuwe zwelling. In dat geval zullen we het abces opnieuw openen. Soms is het nodig om dan onder narcose het abces op te frissen en soms plaatsten we een drain om er voor te zorgen dat eventueel nieuw gevormde pus de eerste dagen nog goed afgevoerd kan worden.

Na een gevecht met duidelijke wondjes is het dus zinvol om meteen een behandeling in te stellen om deze abcesvorming te voorkomen. Verse wondjes genezen ook sneller en er blijft een kleiner litteken over.
Is er al een abces ontstaan dan voorkom je door een juiste behandeling de aantasting van dieper gelegen weefsels en het ontstaan van een bloedvergiftiging die andere organen aan kan tasten.

Allergie

De allergische hond of kat

Langdurig hevige jeuk is erger dan pijn, wordt wel eens gezegd. Voor uw huisdier geldt dat zeker ook. Jeuk kan veel verschillende oorzaken hebben. Het kan worden veroorzaakt door vlooien, mijten, auto-immuunziekten en allergieën. In het volgende verhaal willen we een korte uiteenzetting geven van de meest voorkomende allergieën bij de hond en de kat.

De meest voorkomende allergieën zijn:

· Vlooienallergie

· Voedselallergie

· Omgevingsallergie (atopie)

Wat is vlooienallergie?

Vlooienallergie kan ontstaan nadat uw huisdier herhaaldelijk is blootgesteld aan vlooienbeten. Vlooienallergische huisdieren zijn allergisch voor het speeksel van de vlo. Het kan op alle leeftijden voorkomen.

Symptomen

We zien bij deze dieren een vrij heftige jeuk met name op de rug. Daarnaast kunnen kale plekken en kleine korstjes uitgebreid verspreid voorkomen. De plekken komen met name voor op het achterste deel van de rug, de binnenzijde van de dijen, de buik, de flanken en de nek.

Therapie

Naast een verlichting van de symptomen is het belangrijk dat een dier dat allergisch is voor vlooien het hele jaar door worden behandeld met een

vlooienmiddel wat voorkomt dat de vlo zal bijten. Informeer hiernaar bij uw dierenarts.

Wat is voedselallergie?

Voedselallergie wordt veroorzaakt door een overgevoeligheidsreactie voor bepaalde bestanddelen in het voer. Ook als uw hond of kat al jaren hetzelfde voer krijgt, kan van de ene op de andere dag, een ernstige voedselallergie tot uiting komen. Het stofje waar uw huisdier de allergische reactie op krijgt, is vaak een eiwit. Denk hierbij bijvoorbeeld aan eiwit uit kippenvlees, rundvlees, melk, soja, paardenvlees etc. Een voedselallergie komt vaker voor bij jonge dieren.

Symptomen

De matige tot heftige jeuk die uw huisdier heeft, is niet seizoensgebonden. De jeuk is vaak gelokaliseerd aan de kop, de oorschelpen en de nek.

Diagnose

De diagnose kunnen we stellen door gedurende zes tot acht weken een "eliminatiedieet" te geven. We kunnen dan kiezen tussen een zelfgemaakt dieet gedurende zes tot acht weken met een eiwitbron waar het dier nog niet eerder mee in contact gekomen is, bijvoorbeeld struisvogel of geitenvlees. Wij geven u dan instructies hoe dit te bereiden en in welke hoeveelheden. Ook zijn er veterinaire diëten bij ons te koop waarin de eiwitten zodanig behandeld zijn (gehydrolyseerd) dat het lichaam hier geen allergische reactie op zal vertonen. Voor welke voeding u ook kiest, gedurende zes tot acht weken mag uw huisdier alleen maar dat voer eten en niets anders, dus ook niks van straat of uit de keuken. Over het algemeen is een zelfgemaakt dieet betrouwbaarder dan een commercieel dieet.

Therapie

Als uw huisdier inderdaad voedselallergie blijkt te hebben, dan zal hij zijn hele leven lang aangepaste voeding moeten krijgen. Er zijn verschillende

hypoallergene diëten verkrijgbaar. U kunt wel experimenteren wat bij uw dier goed gaat. Als uw huisdier toch iets snoept waar hij of zij allergisch voor is, kan hij gedurende vier tot zes weken weer klachten hebben!

Wat is atopie of omgevingsallergie?

Atopie of omgevingsallergie is een overgevoeligheid voor bepaalde allergenen uit de omgeving. De allergenen kunnen pollen zijn van grassen en bomen van buiten, maar ook huisstofmijten of huidschilfers van mensen of dieren. Het komt vaak voor bij dieren op jonge leeftijd.

Symptomen

Bij honden zien we vaak irritatie van de huid rond de ogen, de bek en de poten, wat zich vaak uit in veel bijten aan de tenen. Ook de liezen, de oksels en het halsgebied zijn vaak rood. De huid kan door de jeuk en de continue irritatie verkleuren en sterk verdikken. Bij de kat zien we vaak de hele lichaamshuid geïrriteerd, maar soms kan ook alleen de kop zijn aangedaan. Vaak is de jeuk seizoensgebonden afhankelijk van de allergenen waar uw huisdier op reageert.

Diagnose

Deze allergie kan erg lijken op de voorgaande allergieën, maar ook op een mijteninfectie. De dierenarts kan deze diagnose alleen stellen door andere allergieën en huidproblemen uit te sluiten. Daarnaast hebben we wel vermoedens van atopie op basis van ras, leeftijd en lokalisatie van de huidaantasting. Wanneer de andere oorzaken van huidproblemen zijn uitgesloten, gaan we verder om deze allergie aan te tonen. Dit kan door een huidtest te doen of een bloedtest. We kunnen dan kijken op welke allergenen uw huisdier reageert.

Therapie

Bij atopie hebben we verschillende therapiemogelijkheden. We kunnen de hond desensibiliseren. Door het dier in oplopende concentraties in contact te brengen

met het allergeen, kunnen we het immuunsysteem laten wennen aan het allergeen en daarmee de allergische reactie verminderen. Ook kunnen we medicijnen en supplementen geven om de jeuk te remmen en de huid te ondersteunen.

Kortom, er zijn verschillende soorten allergieën. Het onderscheid kan heel lastig zijn. Ook de therapie kan voor elk dier anders zijn en de oplossing voor uw jeukende huisdier kan dus ook best even zoeken zijn. Een complex probleem en een hele lastige kwaal voor uw huisdier! Kom langs bij de praktijk voor een uitgebreid onderzoek naar de oorzaak van de jeuk bij uw huisdier.

Alvleesklierontsteking (pancreatitis)

Alvleesklierontsteking, ook wel pancreatitis genoemd, is een veel voorkomende ziekte. De meeste patiënten zijn erg ziek. Vanwege de algemene soms vage symptomen en het vaak wisselend aanwezig zijn van de klachten kan het soms moeilijk zijn om de diagnose te stellen.

Wat is de alvleesklier nu precies?

De alvleesklier is een plat en lang orgaan dat net achter de maag langs het eerste stuk van de dunne darm ligt. De alvleesklier is goed doorbloed en heeft een afvoergang die samen met de afvoergang van de galblaas in de dunne darm uitkomt.

De alvleesklier bestaat uit twee verschillende typen cellen:

  • Endocriene cellen: deze produceren de hormonen glucagon en insuline welke verantwoordelijk zijn voor het reguleren van de suikerspiegel in het lichaam.
  • Exocriene cellen: deze maken verteringsenzymen die in de dunne darm voor de vertering van het voedsel zorgen.

Wat gebeurt er bij een alvleesklierontsteking?

De verteringsenzymen horen pas actief de worden na het uitscheiden in de dunne darm. Gebeurt dit al in de alvleesklier zelf dan ontstaat hier een ontsteking. De ontsteking kan acuut en heel heftig zijn maar ook meer chronisch en wat milder van aard.

Naast ontsteking van de alvleesklier kunnen de enzymen ook een ontstekingsreactie geven in het omliggende weefsel. Zou kan ook het omliggende vet, het buikvlies, de maag ,de darm en de lever mee aangetast zijn.

Een ontsteking van de alvleesklier wordt vrijwel altijd veroorzaakt door het te vroeg vrij komen van de verteringsenzymen en vrijwel nooit door bacteriën, virussen of problemen van het immuun systeem. Dit maakt het een stuk moeilijker om het te behandelen.

Het is niet duidelijk waarom een alvleesklierontsteking ontstaat. Een aantal zaken kunnen meespelen bij het ontstaan hiervan zoals obesitas, erg vette voeding (de alvleesklier moet harder werken om dit te verteren), leverproblemen, braken of diarree, ziekte van Cushing, tumoren of ontstekingen in het gebied van de alvleesklier.

Symptomen

Symptomen die we het meest zien bij een ontsteking van de alvleesklier, zijn:

  • Braken
  • Sloomheid
  • Buikpijn, de dieren gaan soms in de zogenaamde “bid houding” liggen met de achterhand omhoog
  • Uitdroging door braken en shock
  • Koorts

Bij een acute alvleesklier ontsteking kan een dier door shock en falen van meerdere organen binnen enkele uren overlijden. Bij de chronische variant kunnen de klachten steeds terug komen, waarbij ze kunnen wisselen in heftigheid.

Diagnose

Op basis van de klachten, het lichamelijk onderzoek en een algemeen bloedonderzoek zal er een mogelijke verdenking zijn van een alvleesklierontsteking. In het algemene bloedonderzoek zien we vaak een ontstekingsbloedbeeld en een lichte verhoging van de leverwaarden.

Aanvullend kunnen we een sneltest doen om pancreas lipase te meten. Een lage waarde betekent dat er geen sprake is van een alvleesklierontsteking een hoge waarde betekent dat er mogelijk sprake is van een alvleesklierontsteking. Het alleen meten van een verhoogde waarde is niet doorslaggevend.

Bij een verhoogde pancreas lipase waarde (PLI) is het verstandig om een echo te doen. Tijdens de echo wordt bekeken of de alvleesklier en het omliggende vet er afwijkend uitzien en kunnen we meteen andere ziekten zoals een galgang ontsteking, een buikvliesontsteking of andere maag- darmproblemen aantonen of uitsluiten.

Behandeling

Er is geen medicatie om de alvleesklierontsteking zelf te genezen, het lichaam zal dit vooral zelf moeten doen. Wel kunnen we er voor zorgen dat het dier minder klachten heeft en ondersteunt word bij deze genezing. Meestal zal de therapie bestaan uit:

  • Pijnstilling: vaak in de vorm van opiaten, de “normale” ontstekingsremmers/pijnstillers kunnen de klachten verergeren.
  • Medicatie tegen de misselijkheid: meestal Cerenia omdat dit het middel is dat het sterkste hier tegen werkt.
  • Infuus: zeker in de acute fase is er vaak sprake van uitdroging waardoor het dier opgenomen moet worden aan het infuus.
  • (Dwang-)Voeren: als het dier niet meer braakt is het belangrijk dat hij eet. De energie is nodig voor het herstel. Een dier wat nog braakt kan beter even niet gevoerd worden.
  • Aanpassen van de voeding: bij de hond is het belangrijk om een zo vet arm mogelijke voeding te geven. Hier zijn speciale diëten voor. Heeft de hond naast de alvleesklierontsteking nog andere maagdarm problemen dan is een maagdarm dieet ook goed. Deze bevatten vaak al minder vet. Bij de kat hoeft de voeding niet perse aangepast te worden.

Prognose

Bij een acute alvleesklierontsteking kan het dier ondanks alle ondersteunende therapie overlijden. Bij een chronische alvleesklierontsteking is de prognose vaak goed. Wel komen de klachten bij veel dieren terug. Het dieet moet aangepast worden en er moet goed in de gaten gehouden worden of er zich geen complicaties voordoen zoals het ontstaan van suikerziekte (door aantasting van de endocriene cellen kan er een tekort aan insuline ontstaan).

Anaalklierontsteking

Elke hond en kat heeft twee anaalklieren. Dit zijn kleine uitstulpingen van de huid aan beide kanten, schuin onder de anus. Overvulling en ook ontstekingen van de anaalklieren zijn veelvoorkomende problemen die voor het dier erg vervelend kunnen zijn. Iedereen heeft wel eens een hond zien "sleetje rijden” of veelvuldig naast de staart zien likken. Bij anaalklierproblemen wordt meestal aan de hond gedacht maar ook bij de kat komt het regelmatig voor.

Wat zijn de anaalklieren nu eigenlijk?

De anaalklieren liggen tussen de twee sluitspierlagen van de anus in. De anaalklieren bevatten klierweefsel dat een talg achtige vloeistof en geurstof produceert dat via een nauwe afvoergang in de anus uitkomt. Normale gezonde anaalklieren hebben de afmeting van een erwt en zijn aan de buitenzijde niet te voelen. De geproduceerde vloeistof hoort met elke ontlastingsbeurt toegevoegd te worden aan de ontlasting. De hond of kat gebruikt dit om zijn territorium te markeren en in de communicatie naar andere dieren. Bij opwinding of angst kunnen ze ook "per ongeluk" leeg gedrukt worden. Wij mensen vinden de dan vrijkomende geur vaak zeer onaangenaam. Voor een goede leging van de anaalklieren is het belangrijk dat het dier rustig de tijd neemt om te poepen en dat de ontlasting goed gevormd en stevig is.

Wat gebeurt er bij een anaalklierontsteking?

Er zijn drie vormen van anaalklierontsteking te onderscheiden. Als eerste de in de praktijk vaak geziene overvulling van de anaalklieren. De anaalklier gaat meer vloeistof produceren, soms van een andere consistentie. Deze grotere hoeveelheid vloeistof kan er voor zorgen dat de afvoerbuis dichtgedrukt wordt waardoor deze niet geleegd kan worden. Door de zwelling is de anaalklier naast de anus voelbaar maar niet zichtbaar. Na legen voelt de wand van de anaalklier normaal aan.

Gaan er in deze opgehoopte vloeistof bacteriën vermenigvuldigen dan komen we een stadium verder. Legen van de anaalklieren geeft dan vaak een groene of gele, pussige inhoud of er zitten veel witte vlokjes in. De anaalklierwand voelt na legen vaak verdikt en kan ook wat gevoelig zijn.

Ben je er in dit stadium niet op tijd bij dan kan er door de ontsteking en afsluiting van de afvoergang een anaalklierabces ontstaan. Er is dan naast de anus een pijnlijke rode zwelling zichtbaar. Dit is een ingekapselde ruimte gevuld met pus welke open kan breken waardoor bloed en pus naar buiten komen. Een anaalklierabces is vaak erg pijnlijk voor de hond. Voor een baasje kan het best schrikken zijn als zo'n abces ineens open gaat, het ontstane gat wordt vaak verward met een bijtwond.

Symptomen

De meeste dieren vinden een overvulling van de anaalklieren hinderlijk. Omdat ze er niet direct bij kunnen, zullen ze met de kont over de grond te schuren of in de buurt van de anus likken. Andere dieren willen alleen wat minder graag lopen, gaan steeds zitten of laten helemaal niks zien.

Behandeling

Als anaalklieren dusdanig vol zijn dat ze aan de buitenzijde naast de anus voelbaar zijn, is het nodig om ze te legen. Wanneer de anaalklieren alleen te vol zijn, dan is legen vaak voldoende. Bij sommige honden moet dit maandelijks gebeuren. Soms kan de dierenarts u leren om dit zelf te doen. Bij sommige dieren zijn ze door hun ligging moeilijk te legen, in deze gevallen is het beter als de dierenarts of paraveterinair de anaalklieren leegt.

Als de inhoud van de anaalklieren afwijkend is of de wand erg verdikt is door ontsteking, dan zal er na goed legen een ontstekingsremmer en soms een antibioticum meegegeven worden voor vijf tot zeven dagen. Afhankelijk van de ernst van de ontsteking is het goed om aan het eind van de kuur de klieren nogmaals te legen en te kijken of deze genezen zijn of dat de kuur verlengd moet worden. Komt de ontsteking steeds terug dan is het goed om de klieren onder een roesje te spoelen en antibiotica en een ontstekingsremmer in de anaalklieren achter te laten.

Bij een opengebroken anaalklierabces wordt de wond, indien nodig, goed uitgespoeld en moet deze ook schoon gehouden worden. Antibiotica en een ontstekingsremmer moeten er dan voor zorgen dat het gaat genezen. Meestal is alles na een dag of tien weer helemaal rustig, maar soms is het nodig om langer te behandelen. Mocht dit niet voldoende helpen, dan is het zinvol om een bacteriekweek in te zetten om te kijken welk antibioticum het meest effectief is.

Een heel klein deel van de honden heeft dusdanig veel last van de anaalklieren dat het verwijderen van de klieren de beste optie is. Aangezien er ook een klein risico op incontinentie is door de ligging van de anaalklieren net naast de sluitspier, proberen we dit te voorkomen.

Artrose, algemeen

Artrose is een aandoening die zich afspeelt in de gewrichten. Onze gewrichten worden gevormd door twee botten, met daaromheen een gewrichtskapsel.  Deze botten moeten soepel over elkaar heen kunnen bewegen. Hiervoor zijn beide uiteinden van de botten van het gewricht bedekt met een laagje dun elastisch kraakbeen en zit er gewrichtsvloeistof (te vergelijken met smeerolie) in het gewricht.

Gaat er iets mis in dit systeem door beschadiging van het kraakbeen of afwijkingen in de gewrichtsvloeistof dan ontstaat er een ontstekingsreactie in het gewricht, het kraakbeen wordt ruw en het gewricht kan minder soepel bewegen. Door de ontstekingsreactie wordt er extra bot gevormd op de plek waar het gewrichtskapsel aanhecht, dit zorgt weer voor minder beweeglijkheid en pijn door irritatie van het kapsel.

Zo ontstaat er een negatieve spiraal, er is een actieve ontsteking aan de gang die zorgt voor nieuwe botwoekeringen. Deze zorgen weer voor meer pijn en nog stijver worden van het gewricht.

Hoe ontstaan deze beschadigingen in het gewricht?

  • Bij oudere dieren treedt een natuurlijk verouderingsproces op, waarbij het kraakbeen uiteindelijk minder elastisch wordt en ontstane beschadigingen minder goed herstellen.
  • Bij overgewicht worden de gewrichten overmatig belast waardoor meer schade optreedt.
  • Bij jonge dieren kan door aangeboren gewrichtsprobleem als heupdysplasie of osteochondrose (losse stukjes bot in het gewricht) schade in de gewrichten optreden.

De waarschijnlijkheidsdiagnose is vaak makkelijk te stellen op basis van symptomen en lichamelijk onderzoek. Katten zullen deze later en vaak minder duidelijk laten zien dan honden omdat ze meer de neiging hebben om pijn te verbergen. Bij het lichamelijk onderzoek is vaak al duidelijk in welke gewricht(en) het probleem gezocht moet worden. Vaak wordt er ook nog een röntgenfoto gemaakt om de ernst van de artrose in beeld te krijgen, of om een eventuele oorzaak te vinden (bijvoorbeeld een los stukje bot in het gewricht).

Symptomen die vaak opvallen bij de hond

  • Stijver/strammer lopen
  • Moeite met ’s ochtends uit de mand komen, moeite met opstaan na langer liggen
  • Gaat beter na even op gang komen
  • Minder graag mee uit willen
  • Stijf of zelfs kreupel na lange wandeling of druk spelen
  • Chagrijnig bij borstelen of aanraken, of naar ander honden

Bij de kat moet er gelet worden op de volgende signalen:

1.      Verandering in beweging

  • Stijver lopen
  • Minder springen, aarzelen om te springen, niet meer op hoge dingen komen
  • Kleine sprongetjes in plaats van een grote sprong
  • Ongelukjes bij de kattenbak, door pijn bij zitten net buiten de bak plassen

2.      Verandering in activiteit

  • Meer slapen, met voorkeur voor warme plekjes
  • Minder graag spelen, geen “gekke” uurtjes meer
  • Minder graag/minder lang naar buiten

3.      Verandering in uiterlijk

  • Slecht wassen, met name rond de staart en op de onderrug vaak doffe vacht met klitten
  • Minder krabben omdat dan de rug gestrekt moet worden, daardoor langere nagels die bijvoorbeeld in het tapijt blijven hangen

4.      Verandering in gedrag

  • Minder aanhankelijk, wil niet graag meer aangehaald worden
  • Chagrijniger tegen mensen/andere dieren, blazen en uithalen om niks

Artrose is niet meer te genezen. Maar door middel van aangepaste beweging en medicatie is het voor uw huisdier wel goed leefbaar te maken. Ook kan de voortgang van de artrose afgeremd worden. Het zogenaamde “artroseregime” bestaat uit drie stappen:

Aangepaste beweging: het in beweging blijven is erg belangrijk, door beweging worden de gewrichten namelijk goed gesmeerd waardoor ze minder stijf worden. Hierbij is het belangrijk dat er vooral rechtlijnig bewogen wordt en geen snelle stops of korte wendingen gemaakt worden. De duur en hoeveelheid van de wandelingen moet per dier aangepast worden. Vaak zien we een positief effect van een aantal behandelingen door de fysiotherapeut, omdat de dieren vaak veel spieren gaan overbelasten/ vastzetten om de pijnlijke gewrichten te ontlasten. Als dit allemaal “los”gemaakt wordt is bewegen al weer een stuk makkelijker. Aanpassen van de beweging zal bij katten een stuk moeilijker gaan dan bij honden, ook behandeling door een fysiotherapeut is bij een deel van de katten door niet mee willen werken onmogelijk. Denk bij de kat met name aan aanpassingen in huis zodat het makkelijker word om op hoger gelegen plekjes te komen of bijvoorbeeld verplaatsen van de bak/voeding zodat de kat niet meer steeds de trap op hoeft.

Pijnstilling/ontstekingsremmers: ontstekingsremmers worden gegeven om de ontsteking in het gewricht af te remmen, waardoor er minder nieuw bot gevormd zal worden. Ook zijn ze meteen pijnstillend waardoor het dier beter zal lopen. Bij oudere dieren of in ernstigere gevallen is het soms nodig om dit levenslang dagelijks te blijven geven. Bij langdurig gebruik kunnen deze middelen schadelijk zijn voor de nieren en/of maag- darmproblemen geven. Doel is dan ook altijd om zo weinig mogelijk te geven.

Voedingssupplementen: Er zijn enkele supplementen die een positief effect kunnen hebben op de gezondheid van de gewrichten. Glucosaminen zorgen voor een betere kwaliteit van het kraakbeen en een betere smering van het gewricht. Vetzuren (omega-3 en omega-6 vetzuren) hebben in een speciale verhouding een ontstekingsremmend effect. Ze moeten beide minimaal enkele maanden gegeven worden om effect te zien, en worden vooral gebruikt om de achteruitgang van het gewricht te remmen.  In combinatie met deze supplementen hoeft er op den duur vaak minder/geen pijnstilling gegeven te worden.  Beide supplementen zijn bij de dierenarts verkrijgbaar, voor de hond is er ook een speciaal dieet waar ze al in verwerkt zijn.

In overleg met de dierenarts zal er voor elk dier een passend behandelplan opgesteld worden om er voor te zorgen dat uw dier zo soepel en pijnloos mogelijk van het leven kan genieten.

Artrose, kat

Artrose (gewrichtsslijtage) is een bekend probleem bij oudere honden en ook bij mensen. De slijtage in het gewricht geeft een ontstekingsreactie die pijn veroorzaakt. Wat artrose precies is kunt u lezen in het stukje "artrose algemeen".

Honden en mensen lopen vaak duidelijk stram en kreupel en komen moeilijk overeind. Als ze eenmaal op gang zijn en de gewrichten worden gesmeerd dan gaat het vaak al een stuk beter. Katten zijn relatief klein en erg lenig, hierdoor kunnen ze de pijn en het ongemak dat door de artrose veroorzaakt wordt makkelijker verbloemen. Katten met artrose lopen dan ook bijna nooit mank. Ze zijn erg goed in het verbergen van chronische pijn. Tot voor kort werd dan ook gedacht dat artrose nauwelijks voorkwam bij de kat.
Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat bij meer dan 50% van de oudere katten (boven de acht jaar) gewrichtsslijtage aanwezig is. Slijtage kan optreden in alle gewrichten, maar wordt het meeste gezien in de ellebogen, heupen, knieën en onderrug.

Symptomen

Het belangrijkste symptoom van artrose is pijn, het is bij de kat echter vaak moeilijk de zien of hij pijn heeft. Door subtiele veranderingen in gedrag en houding kunt u als eigenaar symptomen van deze pijnlijke aandoening vaak vroegtijdig herkennen.

Hieraan kunt u zien dat uw kat mogelijk pijn heeft

Verandering in beweging

  • Stijver lopen
  • Minder springen, aarzelen om te springen, niet meer op hoge dingen komen
  • Kleine sprongetjes in plaats van een grote sprong
  • Ongelukjes bij de kattenbak, door pijn bij zitten net buiten de bak plassen

Verandering in activiteit

  • Meer slapen, met voorkeur voor warme plekjes
  • Minder graag spelen, geen “gekke” uurtjes meer
  • Minder graag of minder lang naar buiten

Verandering in uiterlijk

  • Slecht wassen, met name rond de staart en op de onderrug vaak doffe vacht met klitten
  • Minder krabben omdat dan de rug gestrekt moet worden, daardoor langere nagels die bijvoorbeeld in het tapijt blijven hangen

Verandering in gedrag

  • Minder aanhankelijk, wil niet graag meer aangehaald worden
  • Chagrijniger tegen mensen en andere dieren, blazen en uithalen om niks

Zijn twee of meer van de bovenstaande punten u opgevallen bij uw kat, dan is het verstandig om de kat door de dierenarts te laten onderzoeken.

Door middel van medicatie kan dan de pijn bestreden worden, waardoor uw kat zich weer lekker kan bewegen. Met behulp van voedingssupplementen (glucosamine en/of omega-3/-6-vetzuren) kan ook de gewrichtsslijtage afgeremd worden.

Artrose, konijn

Bij de hond en de kat is artrose een bekend probleem. Dat ook konijnen dit kunnen hebben is minder bekend. Gewrichten bestaan uit twee botdelen die ten opzichte van elkaar bewegen. Het kraakbeen op deze botten zorgt ervoor dat dit soepel gebeurt. Bij artrose is het kraakbeen in de gewrichten aangetast, hierdoor beweegt het gewricht minder soepel. Woekeringen van dit kraakbeen kunnen voor veel pijn zorgen.

Artrose kan bij alle konijnenrassen voorkomen. We zien het vaker bij oudere konijnen. Een enkele keer zien we het na letsel ook bij jongere konijnen. Overgewicht geeft, door een grotere belasting van de gewrichten, meer kans op artrose.

Symptomen

  • Het konijn kan continu of met periodes kreupel lopen. Ook kan het konijn alleen wat stijver bewegen dan normaal
  • Veel konijntjes huppelen minder actief rond of hebben ineens moeite met in de kooi springen
  • Regelmatig zien we urineplekken of ontlasting aan de achterhand omdat het konijn zich moeilijker kan wassen
  • Omdat ze minder bewegen is er een groter risico op het ontstaan van pododermatitis (huidontsteking van de pootjes)
  • Sommige konijnen gaan door de pijn slechter eten wat kan leiden tot een stilliggend maagdarmkanaal

Diagnose

We voeren een compleet lichamelijkonderzoek uit met extra aandacht voor de gewrichten. Ook kan het zinvol zijn om een filmpje te laten zien van hoe het konijn thuis loopt, springt etc. (omdat konijnen vluchtdieren zijn, geven ze pijn vaak niet zo duidelijk aan bij de dierenarts. Door de stress zal hun instinct namelijk zeggen dit te verbergen).
Naast het onderzoek kan het zinvol zijn om een röntgenfoto te maken.

Daarnaast is het verstandig om een urineonderzoek te doen omdat blaasontstekingen, blaasstenen of blaaszand dezelfde verschijnselen kan geven als artrose. Ook zien we juist door de artrose vaker bovenstaande blaasproblemen optreden.

Behandeling

  • Bij een konijn met overgewicht is afvallen erg belangrijk
  • De bodembedekking moet voldoende dik en zacht zijn
  • Het konijn moet voldoende ruimte hebben om te bewegen
  • In sommige gevallen kan pijnmedicatie voor kortere of langere periode nodig zijn
  • De achterhand moet goed schoon gehouden worden als het konijn hier zelf moeite mee heeft. Dit om smetplekken door urine, maden en pododermatitis te voorkomen

Baarmoederontsteking, hond

Een van de meest voorkomende spoedoperaties bij de hond is een pyometra (letterlijk betekent dit: baarmoeder gevuld met pus) of wel baarmoederontsteking.

Vaak zien we dit bij wat oudere honden die al vaker loops zijn geweest. De hoge hormoonspiegels die de hond tot wel tien weken na de loopsheid heeft, zorgen ervoor dat het baarmoederslijmvlies vatbaar is voor infecties met bacteriën die tijdens de loopsheid binnen kunnen komen omdat dan de baarmoedermond open staat. Soms zie je dan ook na de loopsheid nog vieze uitvloeiing maar het wordt gevaarlijker als de baarmoeder afgesloten is en alle pus in de baarmoeder ophoopt.

Bij zo’n “gesloten baarmoederontsteking” wordt de hond ook erg ziek. Meestal twee tot drie maanden na de loopsheid wordt de hond wat lustelozer, eet wat slechter, braakt af en toe. En vaak opvallend: de hond gaat erg veel drinken en plassen. Als de hond door de pusophoping te veel gifstoffen in zijn lichaam krijgt, kan ze plotseling erg snel achteruit gaan. De hond wordt erg sloom, heeft hoge koorts en wil niet meer eten/drinken. Dit is dan ook vaak het moment dat aan de bel getrokken wordt.

Diagnose

Op de praktijk wordt dan door middel van een buikpalpatie en een echo een pyometra vastgesteld, bloedonderzoek laat vaak een flinke verhoging van ontstekingscellen zien. De hond moet dan vaak met spoed geopereerd worden omdat de baarmoeder kapot kan springen en de “gifstoffen” ernstige schade kunnen veroorzaken. Een deel van de honden is door de ontsteking in een dusdanige conditie dat voor de operatie eerst door middel van infuus de ontstane shock opgeheven moet worden. Zo gaat de hond met een minder hoog narcoserisico de operatie in.

Operatie

Tijdens de operatie worden zowel de eierstokken als de baarmoeder verwijderd (de baarmoeder gevuld met pus kan wel tot 4 kg wegen). Na de operatie knapt de hond vaak erg snel op en is na een paar dagen al weer de oude.

Deze problemen kunnen dus al ontstaan door een normale loopsheid. We zien het vaker bij honden die na de loopsheid schijnzwanger worden. Ook het geven van een antiloopsheidinjectie geeft een hoger risico op een baarmoederontsteking. Door deze prik staat de baarmoeder eigenlijk continu onder invloed van een hoge hormoonspiegel.

Behandeling

Een milde baarmoederontsteking is soms met medicatie te behandelen. Er wordt dan gestart met antibiotica en een ontstekingsremmer. Daarnaast krijgt de hond soms injecties die een “abortus” opwekken waardoor de baarmoeder opgeschoond wordt. Met een echo kan het effect van de behandeling gecontroleerd worden.

Operatief ingrijpen heeft ook bij een milde baarmoederontsteking toch de voorkeur. Als de medicinale behandeling namelijk niet aanslaat word de hond alsnog ziek en moeten we met spoed opereren, terwijl de hond in een slechtere conditie is. Daarnaast zien we vaak bij de eerstvolgende loopsheid opnieuw problemen ontstaan.

Sterilisatie

Wilt u geen nestje van de hond, dan kan het dus verstandig zijn om de hond al op jonge leeftijd te laten steriliseren. Het beste moment om te steriliseren is drie tot vier maanden na de eerste loopsheid. Vaak hoeven dan alleen de eierstokken verwijderd te worden. De sterilisatie kan dan ook laparoscopisch uitgevoerd worden.

Sterilisatie voor de 2e loopsheid vermindert de kans op het ontstaan van kwaadaardige melkliergezwellen op latere leeftijd. Zeker bij 25% van de oudere, niet gesteriliseerde honden ontstaan een of meerdere melkkliergezwellen op oudere leeftijd, die vaak moeilijk te verwijderen zijn.

Wanneer er niet gekozen wordt voor een sterilisatie, bent u dan alert op bovengenoemde symptomen na de loopsheid, zodat er in geval van een baarmoederontsteking op tijd ingegrepen kan worden.

Bijvoeren, pup en kitten

Het is erg belangrijk dat pups en kittens melk krijgen waarin de voor hun benodigde specifieke voedingsstoffen zitten. We hebben hiervoor producten die de moedermelk kunnen vervangen. De kunstmelk is er in vloeibare vorm en poeder waar nog water bij moet. Bij voorkeur krijgen de pups/kittens in ieder geval de eerste twee dagen moedermelk in verband met de voedings- en afweerstoffen die deze bevat.

Zorg voor een zuigflesje met een juiste maat speen en maak daar een gaatje of sneetje in. Let goed op of het dier de melk niet te snel binnen krijgt of dat het dier erg hard moet zuigen om wat melk uit het speentje te krijgen. Het gaatje mag dus niet te groot of te klein zijn.

Schema

Houd een schema bij met het gewicht van de pups of kittens en schrijf erbij wanneer ze melk gehad hebben en welke hoeveelheid. Een pup of kitten mag zeker in de eerste weken niet afvallen! Gemiddeld komen kitten en pups van kleine rassen in de eerste weken 10 tot 20 gram per dag aan, voor grote rassen is dit zo’n 30 tot 60 gram (ongeveer 10%).

Zorg voor een omgevingswarmte van ongeveer 32°C in de eerste week en controleer constant of deze niet te laag, maar vooral ook niet te hoog is! De temperatuur kan ik de weken erna geleidelijk omlaag gebracht worden. Wrijf na de voeding over het buikje en de anaalstreek om urine en ontlasting te stimuleren.

Kunstmelk poeder

  • Los een deel poeder op in twee delen lauw water.
  • Let op de temperatuur van de melk. Deze moet ongeveer gelijk zijn aan lichaamstemperatuur (een druppel op de pols mag je bijna niet voelen); meet eventueel voor de zekerheid na met een thermometer.
  • 30 ml per 115 gram pup of kitten = de totale hoeveelheid per dag. Verdeel deze hoeveelheid over gelijke porties. De pups/kittens moeten dus elke dag gewogen worden!
  • Jonge en zwakke pups/kittens moeten om de drie à vier uur melk gegeven worden. Oudere en sterkere pups kunnen om de acht uur gevoed worden.

Kunstmelk vloeibaar

  • 30 ml per 115 gram pup of kitten = de totale hoeveelheid per dag delen door aantal voederbeurten per dag
  • Voor verdere aanwijzingen: zie kunstmelkpoeder

Blaasproblemen, hond en kat

Blaasontsteking is een vaak voorkomend probleem bij honden en katten. De verschijnselen zijn dat de hond vaak kleine plasjes doet en eventueel ongelukjes heeft in huis. De kat gaat vaak naar de bak, zit er lang op en miauwt eventueel klagelijk, terwijl dan uiteindelijk maar een heel klein plasje wordt geproduceerd.

Als de problemen langer bestaan kan er zelfs zichtbaar wat bloed bij de urine komen door het langdurig persen en irritatie van de blaaswand. Bij de kat zien we vaak een blaasontsteking door stress. Bij de hond vaker een bacteriële blaasontsteking of een blaassteen als oorzaak.

Oorzaken voor een blaasontsteking

· Stress kan bij katten irritatie van de blaaswand geven en zelfs tot bloed bij de urine leiden. Stress kan al door iets simpels als een vreemde kat in de tuin veroorzaakt worden.

· Onvoldoende drinken, niet op tijd uit gaan, naar de bak gaan: ophouden van de plas zorgt voor veel irritatie van de blaaswand. Bij de kat zien we dit bij niet naar buiten kunnen, een andere kattenbak of andere kattenbakvulling. Bij de hond met name door lang alleen thuis zijn.

· Blaasgruis: Als de zuurgraad van de urine afwijkend is, kan er gruis ontstaan (wat samen kan klonteren tot kleine steentjes). Dit gruis geeft irritatie aan de blaaswand. Blaasgruis wordt over het algemeen veroorzaakt door voeding.

· Blaassteen: een blaassteen kan ontstaan als gevolg van blaasgruis maar ook op zichzelf staand aanwezig zijn. De steen geeft een chronische irritatie van de blaaswand.

· Bacteriële blaasontsteking: dit komt bij dieren minder vaak voor dan bij mensen. We zien het vaker bij vrouwtjes dan bij mannetjes. Teefjes en poezen hebben een wijdere kortere urineleider dan reuen of katers.

Behandeling

Vaak is het bij een blaasontsteking voldoende om te behandelen met een ontstekingsremmer en indien nodig antibiotica. Als de hond of kat er erg veel last van heeft, komt daar nog een blaasontspanner bij. In de meeste gevallen zal de dierenarts ook urine op laten vangen om te controleren op gruis en afwijkende cellen: is er namelijk gruis aanwezig dan moet het dier ook op een speciaal dieet om dit op te lossen en vervolgens soms levenslang op een dieet om blaasgruis te voorkomen. Het dieet zorgt er dan voor dat de urine zo zuur blijft dat er geen gruis kan ontstaan.

Echo

Indien een blaasontsteking niet reageert op medicatie of steeds terug komt is het belangrijk om verder onderzoek te doen. Een echo van de blaas zal dan een eerste stap zijn. Hiermee kijken we naar de aanwezigheid van een blaassteen of poliepen. Ook een tumor van de blaaswand wordt zo uitgesloten. Worden er bij de echo geen afwijkingen gezien dan is het zinvol om tijdens de echo steriel urine af te nemen voor een bacteriekweek zodat daarna gericht een antibioticatherapie ingezet kan worden.

Zien we op de echo een blaassteen dan moet deze operatief verwijderd worden. De steen wordt dan opgestuurd voor analyse. Afhankelijk van het soort steen wordt vervolgens het dieet aangepast om de vorming van een nieuwe steen te voorkomen.

Complicaties van een blaasontsteking

Een blaassteen, blaasgruis of ontsteking kan voor een verstopping van de urineleider zorgen. Dit zien we met name bij katers en een enkele keer bij de reu.

De “verstopte” kater (plaskater)

Poezen hebben een wijde plasbuis waardoor eventueel aanwezig blaasgruis weinig problemen zal geven; dit wordt gewoon uitgeplast. Bij de kater (zowel niet- als wel gecastreerde katers) is het uiteinde van de plasbuis zo smal dat hier kleine steentjes vast kunnen lopen.

De kater kan dan zijn urine niet meer kwijt, de blaas raakt overvol en de nieren kunnen geen gifstoffen meer kwijt. Zo’n verstopping geeft binnen 24 tot 48 uur een niervergiftiging die dodelijk kan aflopen. Een kater die niet goed kan/lijkt te plassen is dus altijd een spoedgeval!

Als de kater verstopt zit, zal de dierenarts onder narcose met een speciale katheter de steentjes verwijderen en de blaas goed spoelen. Bij heel veel gruis of irritatie moet de katheter een paar dagen blijven zitten om te voorkomen dat de kat meteen weer verstopt raakt. Afhankelijk van de nierwaarden is het soms ook nodig dat de nieren een aantal dagen ondersteund worden door middel van een infuus. Daarna moet speciaal voer ervoor zorgen dat al het nog aanwezige gruis oplost en de vorming van nieuw gruis voorkomen wordt. Dit voer moet levenslang gegeven worden.

In de dierenspeciaalzaak zijn ook een aantal volgens de verpakking “blaasgruis voorkomende” diëten te koop. Deze werken echter niet altijd goed genoeg! Vaak zien we binnen een jaar dan terugkeer van de problemen in de vorm van een blaasontsteking of opnieuw een gevaarlijke verstopping.

Heeft uw kat blaasgruis gehad, dan is het met name bij katers verstandig om één keer per jaar een plasje op te vangen en dit te laten controleren op ontsteking en gruis. Mocht er dan toch weer gruis aanwezig zijn, dan kunnen er tijdig aanvullende maatregelen genomen worden.

Voor het opvangen van urine zijn speciale kattenbakkorrels verkrijgbaar op de praktijk.

Blaasproblemen, konijn

Blaasproblemen komen regelmatig voor bij het konijn. De belangrijkste oorzaak is het eten van te veel biks en te weinig groenvoer.

Normaal zijn konijnen erg zindelijk, ze hebben een toiletplaats in het hok en poepen en plassen alleen daar. Ze gaan zelfs vaak “op de bak” als je een kleine kattenbak in het hok zet. Normale urine is bruin tot geel en meestal wat troebel door de altijd wat aanwezige calcium-oxalaat kristallen. Als het konijn last heeft van zijn blaas is hij meestal niet zindelijk meer, hij plast overal in en buiten het hok. Soms is de urine ook wat rood gekleurd door bloedbijmenging. Rode urine betekent echter niet altijd een blaasontsteking. Na het eten van bepaalde groenten (bijvoorbeeld bietjes) of door hormooninvloeden kan het konijn kleurstoffen (porfyrines) uitscheiden in de urine. Onderzoek: Als uw konijn dus rode urine heeft, is het belangrijk om door middel van urineonderzoek het onderscheid tussen bloed en kleurstoffen te maken. Hiervoor kunt u met wat verse urine langskomen op de dierenartspraktijk. De urine wordt dan door de dierenarts met een speciale stick en onder de microscoop onderzocht.

Wat onderzoeken we?

  • Leukocyten (ontstekingscellen): deze horen er niet in te zitten
  • De zuurgraad: deze is hoog bij het konijn
  • Glucose: zit normaal niet in de urine, komt voor bij suikerziekte en nierschade
  • Eiwitten: er zit normaal een klein beetje eiwit in de urine
  • Bloed: normaal zit er geen bloed in de urine
  • Soortelijk gewicht: hieraan is te zien of de urine geconcentreerd is. Bij teveel drinken door nierproblemen is het soortelijk gewicht laag
  • Onder de microscoop zien we eventueel bloedcellen, bacteriën en kristallen

Urine is op te vangen door het konijn enige tijd in bijv. een (katten)reismand te zetten met een kapot geknipte vuilniszak als bodembedekking en verder alleen een bakje water om vervuiling van het plasje te voorkomen. U kunt de urine langs brengen in een schoon potje, let hierbij op zeepresten e.d..

Oorzaken van bloed in de urine

Bacteriële blaasontsteking

Dit is naast gruis de meest voorkomende oorzaak voor bloed in de urine. De behandeling is ongeveer twee weken antibiotica en de eerste dagen een pijnstiller om de blaas tot rust te brengen. Ook is het belangrijk dat er veel groen voer gegeten wordt, hier zit meer vocht in waardoor de blaas gespoeld wordt.

“Blaasgruis”

Als een konijn te veel biks eet, krijgt het teveel calcium binnen dat vervolgens in de urine wordt uitgescheiden in de vorm van calcium-oxalaat kristallen. Er kan zoveel gruis in de blaas aanwezig zijn dat dit door middel van buikpalpatie te voelen is. Door een bijkomende bacteriële ontsteking kan het gruis stenen gaan vormen. Als er te veel gruis in de blaas zit (bij afdraaien van de urine mag er maximaal 10% van de urine sediment zijn) moet deze onder sedatie gespoeld worden. Daarna moet het voer aangepast worden om recidief te voorkomen : geen biks, veel hooi en groenvoer.

Blaasstenen

Bij een niet op antibiotica reagerende blaasontsteking moet aan stenen gedacht worden. Op een röntgenfoto zijn deze stenen duidelijk te zien omdat het calcium-oxalaat vergelijkbaar is met bot op de foto. Is er een steen aanwezig dan moet deze door middel van een operatie verwijderd worden. Daarna wordt de blaas goed gespoeld om alle restjes gruis ook mee te verwijderen zodat er niet meteen weer op het litteken in de blaaswand een nieuwe steen gevormd gaat worden. Ook de voeding moet aangepast worden.

Nierproblemen

Een konijn met nierproblemen drinkt en plast erg veel.
Oorzaak is meestal een bacteriële ontsteking die opgekropen is vanuit de blaas. Bij herhaalde problemen gaat de nier verbindweefselen en uiteindelijk verschrompelen, het nierweefsel kan nu niet meer herstellen. Nierproblemen zijn ook bij het konijn door middel van bloedonderzoek vast te stellen.

Blaas- of baarmoedertumoren

Treedt er geen verbetering op na de antibiotica en is er op de foto geen steen te zien dan moeten we gaan denken aan tumoren. Zeker bij voedsters ouder dan vier jaar komen vaak baarmoeder- tumoren voor. Soms zijn ze door palpatie te voelen maar meestal is er een echo of een kijkoperatie nodig om de diagnose te stellen. Zeker 50% van de vrouwtjes ouder dan vier jaar hebben in ieder geval kleine gezwelletjes in de baarmoeder die bij groeien problemen kunnen gaan geven (met name veel buikpijn). Om dit te voorkomen is het verstandig om vrouwtjes op een half jaar leeftijd te laten steriliseren.

Gelukkig gaat het meestal om een simpele blaasontsteking, die goed met antibiotica te behandelen is. Ook gruis kan met een juiste voeding aangepakt worden. Geef het konijn maximaal 25 gram/kg lichaamsgewicht biks per dag (een konijn kan overigens ook prima zonder biks), onbeperkt hooi en veel gevarieerd groenvoer. Een knaagsteen hoort absoluut niet in een konijnenhok thuis, hier zit namelijk veel teveel calcium in. Zorg daarom voor andere knaagmogelijkheden zoals karton en wilgentakjes.

Blaaszand, konijn

Een veel voorkomend probleem bij konijnen is blaaszand. Hierbij is de urine zo dik dat het wel lijkt of er zand uitkomt. Het blaaszand zorgt voor een pijnlijke blaasontsteking en door het laten lopen van de urine ontstaan vaak ontstekingen van de huid die voor het konijn erg vervelend zijn.

Konijnen hebben een efficiëntere calcium stofwisseling dan wij. Al het calcium uit de voeding wordt opgenomen in het maagdarmkanaal. De overmaat die niet in het lichaam nodig is word vervolgens uitgescheiden via de nieren. Ook bij een gezond konijn zitten er dus calciumkristallen in de urine. Hierdoor is de urine troebel. Als deze hoeveelheid kristallen maximaal 10% van de urine zijn, geeft dit geen problemen. De urine is dan mooi vloeibaar en het konijn heeft geen problemen met plassen.

Redenen voor blaaszand

  • Teveel aanbod van calcium via de voeding: belangrijkste oorzaak is het aanbieden van lik- en knaagstenen, deze bevatten te veel calcium. Ook overmatig voeren van biks kan voor een calciumoverschot zorgen.
     
  • Slechte lediging van de blaas: de urine blijft hierdoor langer in de blaas waardoor de aanwezige calcium kristallen uit kunnen zakken, de urine die in de blaas achter blijft word zo steeds dikker. De blaas word slechter geleegd bij o.a. overgewicht, te weinig lichaamsbeweging, pijn, verstoorde zenuwfunctie van de blaas na bijvoorbeeld een infectie met E. Cuniculi.
  • Verstoorde nierfunctie: de urine word aangemaakt in de nieren, bij een afwijkende functie kan er meer calcium naar de urine gefilterd worden.

Symptomen

De meeste konijnen met blaaszand vertonen symptomen passend bij een blaasontsteking. Ze gaan vaker zitten om te plassen, kunnen hierbij piepen en kunnen ook erg persen tijdens het plassen. Door de pijn en het ongemak kunnen ze slechter gaan eten waardoor het maag -darmkanaal stil kan gaan liggen. Vaak vind je erg dikke, zanderige urine waar het konijn gezeten heeft. Veel konijnen met blaaszand laten de urine lopen. Er zit dan dikke urine in de haren rondom de achterhand, deze urine kan smetplekken geven (ook wel urinebrand genoemd).

Behandeling

Heeft het konijn geen duidelijke klachten maar wordt alleen zanderige urine gezien dan kan soms met ondersteunende maatregelen het probleem verholpen worden.

  • Aanpassen van de voeding: minder biks, veel hooi en calcium arme groenvoeding. Heeft het konijn vaker last van blaaszand en helpt het verminderen van de biks niet dan is er speciale biks die gegeven kan worden.
  • Drinken stimuleren: meer drinken betekent meer urine en daardoor beter spoelen van de blaas. Veel konijnen drinken meer als je naast een drinkfles met  water ook "hooithee" aanbiedt. Hooithee maak je door kruidenhooi te weken in gekookt water, het afgekoelde water kan in een drinkfles.
  • Meer beweging: voorkomt overgewicht en zorgt voor een betere lediging van de blaas. Zorg voor een voldoende groot hok en laat het konijn zo vaak mogelijk los lopen voor extra beweging.

Heeft het konijn duidelijk klachten van het blaaszand dan is het nodig om onder lichte verdoving de blaas uit te spoelen. We doen dit vrijwel altijd onder een roesje omdat het katheteriseren en spoelen voor het konijn pijnlijk is. Door de verdoving ontspant de blaas en urineleider waardoor we ook geen extra schade toebrengen tijdens het spoelen. Na het spoelen word door middel van een röntgenfoto gekeken of echt alles uitgespoeld is. Zien we op de foto toch nog zand dan word nogmaals gespoeld.

De aanwezige blaasontsteking die door het blaaszand veroorzaakt is, behandelen we met antibiotica en een ontstekingsremmer. Soms moet ook het maagdarmkanaal ondersteund worden met medicatie als het konijn slechter eet.

Is er sprake van urinebrand dan word de achterhand geschoren. De geïrriteerde huid kan dan behandeld worden met honingzalf. De ontstekingsremmer en antibiotica die we geven voor de blaasontsteking zal ook meehelpen in het genezen van de huid.

Voorkomen is beter dan genezen

Door het doen van een urine onderzoek (ook als er nog geen klachten zijn) kan vastgesteld worden of er teveel calcium kristallen in de urine aanwezig zijn. Is er teveel calcium aanwezig dan kun je tijdig ingrijpen. Lukt het om urine op te vangen (bijvoorbeeld als een loslopend konijn op de tegels plast, of om bij een zindelijk konijn even een plastic zak over de korrels in het konijnentoilet te leggen) dan is het verstandig om dit in ieder geval één keer per jaar op de praktijk te laten onderzoeken.

Blauwalg

Veel honden zwemmen graag in de zomer of drinken ter verkoeling wat uit een sloot. Meestal is dit helemaal geen probleem. In de zomer kan er echter blauwalg in het water aanwezig zijn wat zeer gevaarlijk kan zijn voor uw viervoeter.

Blauwalg is een bacterie (cyanobacterie) die van nature voorkomt in oppervlaktewater (sloot, zwemwater zowel zoet als zout water, meertjes maar denk ook aan een emmer water die in de tuin blijft staan of de lekbak van potplanten). Zeker bij warm weer (de bacterie houdt van temperaturen tussen de 20 en 30ºC) kan de bacterie zich explosief vermenigvuldigen. De bacterie kolonies vormen dan een soort kabels die als een blauwgroene waas op het water zichtbaar is. Bij het afsterven vormt de bacterie gifstoffen (zogenaamde toxines) die voor zowel mens als dier gevaarlijk kunnen zijn. Besmetting met de bacterie treed op door opname via de mond en wordt niet opgenomen door de huid.

Onze viervoeters lopen dan ook een groter risico dan mensen om deze bacterie binnen te krijgen. Ze drinken het water rechtstreeks of likken na het zwemmen de vieze vacht schoon en kunnen ook op deze manier de blauwalg binnen krijgen. Na opname van besmet water treden symptomen over het algemeen binnen twaalf uur op, vaak al binnen een paar uur na het zwemmen. De ernst van de symptomen hangt af van de hoeveelheid opgenomen gifstoffen.

Symptomen van een vergiftiging met blauwalg

  • Kwijlen
  • Braken
  • Diarree
  • Sloomheid/slapte

En in ernstige gevallen:

  • Incoördinatie, spierkrampen of zelfs epileptische aanvallen
  • Ademhalingsproblemen
  • Overlijden is in zeer ernstige gevallen mogelijk

Het is dus belangrijk om in de zomer goed op te letten waar de hond mag zwemmen/water drinken. Niet alle blauwalg soorten zijn giftig maar er kan beter geen enkel risico genomen worden. Gemeentes controleren in de zomer zwemwater en vijvers op blauwalg en zetten hier in geval van besmetting ook waarschuwingsborden neer. Bedenk wel dat de meeste plaatsen waar honden zwemmen niet getest worden.

Heeft de hond per ongeluk toch gezwommen op een plek met blauwalg zorg er dan voor dat hij goed afgespoeld word met schoon water (niet met zeep) zodat hij zijn vacht niet schoon kan likken. En geef de hond norit (actieve kool) om eventuele toxinen weg te vangen in het maagdarmkanaal.

Neem als de hond symptomen krijgt altijd contact op met de dierenarts, het kan nodig zijn om ondersteunende medicatie te geven of de hond zelfs op te nemen aan het infuus.

In de zomer gaan ook veel honden lekker mee naar het strand. De opname van grote hoeveelheden zout (door direct drinken van zeewater of spelen met een natte bal) kan door een zoutvergiftiging vergelijkbare symptomen geven. Het opgenomen zout irriteert het maagdarmkanaal en door de verhoogde concentratie zout in het bloed wordt er vocht ontrokken aan het lichaam. Dit lijdt tot uitdroging en in de hersenen tot een verstoorde hersenfunctie.

Buitenland

Steeds meer honden en ook katten gaan mee op vakantie; lekker naar de camping in Nederland of mee naar het buitenland. Als de locatie dit toelaat is dat natuurlijk prima.

Wel moet er rekening mee gehouden worden dat veel landen eisen stellen aan de invoer van uw huisdier. Veel mensen komen net voor vertrek voor verrassingen te staan omdat het dier bijvoorbeeld nog geen chip heeft.

Waar moet u rekening mee houden als u huisdier mee gaat op vakantie?

· Heeft uw hond/kat een officieel Europees dierenpaspoort?
· Is uw huisdier gechipt?
· Is uw hond geënt tegen rabiës (hondsdolheid)? (Dit moet minimaal 30 dagen voor vertrek)
· Parasietenbestrijding: in het buitenland kan uw huisdier besmet worden met een aantal gevaarlijke ziektes die overgedragen worden door muggen en teken. Denk hierbij aan hartworm, leishmania en babesia. Meer informatie over deze ziektes kunt u vinden in onze infotheek.

Een speciale ontworming en tekenbestrijding zijn erg belangrijk om besmetting en zo ziekte te voorkomen. Ook op de camping in Nederland loopt uw dier natuurlijk meer risico op het oplopen van teken etc.

· Sommige landen hebben aanvullende eisen, zoals bloedonderzoek, ontworming, tekenbehandeling of een gezondheidsverklaring vlak voor vertrek. De meest actuele eisen per land kunt u hier vinden. Met name bloedonderzoek moet vaak ruim (enkele maanden) van te voren, zorg dus dat dit tijdig geregeld is.
· Zorg altijd dat u voldoende eigen voer en eventuele medicijnen voor uw huisdier mee neemt. Let ook op met water. Leidingwater is in veel landen niet betrouwbaar, wat u zelf niet kunt drinken is ook niet geschikt voor de hond.

Controleer dus tijdig of uw huisdier goed geënt is en informeer bij uw dierenarts naar de risico’s op besmetting met lokaal voorkomende ziektes en de behandeling hiervoor.

De ontwormingstabletten tegen hartworm bestrijden ook meteen de normale wormen die we in Nederland hebben. Deze “vakantie ontworming” kan dus ingepast worden in het reguliere ontwormschema van vier maal per jaar. Wel moet na terugkeer uit het buitenland de hond een keer extra ontwormd worden. Hoe dit precies zit voor uw situatie, bespreken we graag met u.

In het verleden was de scalibor tekenband de enige manier om zandvliegjes te bestrijden. Zandvliegjes kunnen uw dier besmetten met leishmania. Onze nieuwe pipetten om vlooien en teken te bestrijden, werken echter ook tegen zandvliegjes. Wij helpen u graag met een advies op maat voor uw dier.

Bij twijfel kunt u altijd even langskomen aan de balie dan lopen we het paspoort en de eisen even door.

Wat als uw huisdier naar het pension gaat tijdens de vakantie?

· Ook dan moet uw huisdier gevaccineerd zijn; veel pensions eisen bijvoorbeeld een kennelhoest enting. De kennelhoest enting moet minimaal drie weken voor verblijf in het pension gegeven zijn.
· Voor katten die naar het pension gaan is naast de gebruikelijke enting een aanvullende neusenting tegen niesziekte aan te raden. Sommige pensions eisen dit ook.
· Sommige pensions hebben aanvullende eisen (bijvoorbeeld soort enting, tijdstip van enting, parasietenbestrijding), informeer daarom ook tijdig en denk eraan dat de meeste pensions in het voorjaar al volgeboekt zijn voor de zomerperiode.
· Ook in Nederland is ontworming, teken- en vlooienbehandeling erg belangrijk.

Castreren en steriliseren

Op tijd castreren/steriliseren is belangrijk voor de gezondheid van uw huisdier.

Wanneer pups en kittens de leeftijd van een half jaar bereiken, beginnen de geslachtisorganen actief te worden en kunnen dus ook hormonen op gaan spelen. Veel mensen worstelen dan ook met de vraag wel of juist (nog) niet laten helpen. Daarom hieronder de redenen voor castratie/sterilisatie op een rijtje:

Kater

  • Ongewenst sproeien: moeilijk af te leren als ze dat langere tijd gedaan hebben
  • Vechten door territoriumdrang: groot risico op abcessen
  • Zwerven: verdwalen door uitbreiden territorium, groot risico op aanrijdingen

Poes

  • Overlast door krolsheid
  • Ongewenste nestjes als kat buiten komt: het is vaak al raak na een dekking
  • De poezenpil geeft bij langdurig gebruik afwijkingen aan eierstokken en baarmoeder

Reu

  • Dominant gedrag naar mensen of andere honden
  • Ongewenst markeergedrag, overal tegenaan plassen
  • Vieze voorhuidontsteking: alleen te verhelpen door castratie
  • Sommige reuen zijn helemaal van slag als er een loopse teef in de buurt is en willen niet eten etc.

Teef

  • Risico op baarmoederontstekingen en suikerziekte op latere leeftijd door hormooninvloeden
  • Veel minder risico op tumoren van de melkklieren
  • Antiloopsheid medicatie geeft een erg hoog risico op baarmoederontstekingen bij langdurig gebruik

Alle dieren mogen vanaf zes maanden leeftijd geholpen worden. Het lichaam is dan zover uitgegroeid dat het goed met de narcose om kan gaan. Voor de ontwikkeling is het alleen bij de teef beter als zij eerst een keer loops is geweest.

Voor overleg over het beste tijdstip of wel of niet castreren/steriliseren kunt u altijd contact op nemen met de praktijk.

Castratie en sterilisatie, kat

De meeste mensen met een kitten staan er niet bij stil dat dit leuke kleine diertje al na zes tot negen maanden geslachtsrijp is. Poezen worden op deze leeftijd voor het eerst ‘krols’ en katers gaan ‘stinken’. De poes wordt nu erg aantrekkelijk voor katers die op het liefdespad zijn en zelfs een korte ontmoeting kan leiden tot een onverwachte gezinsuitbreiding negen weken later. Omdat poezen een eisprong krijgen tijdens de dekking is het bijna altijd de eerste keer ‘raak’.

Castratie van de kater

Als katers geslachtsrijp worden kunnen ze de neiging krijgen overal tegen aan te plassen (het zogenaamde ‘sproeien’). Ook krijgt de urine een doordringende ‘katerlucht’. De katers zijn veel op pad en komen vaak terug onder de krabben en abcessen van hun vaak luidruchtige nachtelijke gevechten. Tijdens hun zwerftochten steken ze vaak drukke wegen over en wordt elk jaar een groot aantal aangereden. Om dit te voorkomen is het verstandig om uw kater te laten castreren zodra hij zes tot acht maanden oud is. Hij zal dan veel huiselijker en gezonder blijven.

Sterilisatie van de poes

Een krolse poes is erg aanhankelijk, ligt vaak over de grond te rollen, miauwt luidruchtig en zal vaak proberen naar buiten te komen om achter de katers aan te gaan. 
Krolsheid en ook het krijgen van een nestje is tijdelijk te voorkomen door het geven van de poezenpil. Deze moet elke week worden gegeven maar is niet geschikt voor langdurig gebruik. Bij langdurig geven is er namelijk een verhoog risico op melkkliertumoren, bestaat er een grote kans op baarmoederontstekingen en ontstaan er cystes op de eierstokken. Ook mag de pil niet gegeven worden voor de eerste krolsheid omdat er dan een groot risico is op het extreem zwellen van de melkklieren (het zogenaamde Dolly Parton-syndroom).
Als u dus zeker weet dat u geen nestje wil is het makkelijker en beter voor de poes om voor sterilisatie te kiezen. Door een operatie worden dan beide eierstokken en indien nodig de baarmoeder verwijderd. De operatie is een betrekkelijk geringe ingreep en de poes kan de zelfde dag nog naar huis. De poes kan vanaf zes maanden gesteriliseerd worden. Is ze net krols geweest of heeft ze net een nestje gehad dan is het verstandig drie tot vier weken te wachten.

Het is een fabeltje dat het beter is voor de poes om eerst een keer krols te zijn geweest of eerst een nestje te laten krijgen vóór de sterilisatie.

Chemisch castreren, hond

"Chemische castratie" bij de reu door middel van een implantaat

Elke hondeneigenaar met een reu komt op een bepaald moment voor de vraag te staan: wel of niet castreren. Niet altijd een makkelijke keus. Alhoewel de ingreep niet zo groot is, willen de meeste eigenaren hun dier niet "zomaar" laten opereren. Ook is een operatieve ingreep definitief waardoor je niet "uit kunt proberen" wat het effect van castratie gaat zijn.

Sinds een paar jaar is het mogelijk om een chip te laten plaatsten die de mannelijke hormoonproductie remt. De reu is hierdoor tijdelijk onvruchtbaar. Deze chip geeft de mogelijkheid om een periode te kijken wat het effect van een castratie zou zijn. Is dit effect het gewenste effect dan kan definitief gecastreerd worden. Ook kan de chip bij oudere dieren, die je door bijvoorbeeld andere ouderdomsproblemen liever niet meer onder narcose brengt, geplaatst worden.

Redenen voor het castreren van een reu

Er zijn meerdere redenen om een reu te castreren waarbij we onderscheid kunnen maken tussen gedragsmatige redenen en medische redenen voor castratie.

Beïnvloeden van gedrag: sommige honden zijn erg dominant, "rijden" overal op of zitten niet lekker in hun vel omdat de hormonen hen in de weg zitten. Belangrijk is wel om te beseffen dat niet elk dominant gedrag hormonaal is. "Rijden" op andere dieren of knuffels etc. kan ook niet-hormonaal zijn. Bij onzekere honden is het juist beter om niet te castreren, door het missen van de testosteron zullen ze namelijk nog onzekerder worden. Het is verstandig om hierover eerst met uw dierenarts te overleggen en/of uw huisdier te laten bekijken door een gedragstherapeut om zo afgewogen een beslissing te kunnen nemen.

Medische redenen: de mannelijke hormonen kunnen voor een chronische voorhuidontsteking zorgen. Geen probleem als dit netjes bij te houden is met cleaners maar sommige honden krijgen zweertjes op de penis of een steeds terugkerende blaasontsteking. Castratie zal dit verhelpen. Een ander veel voorkomend probleem bij de senior hond is vergroting van de prostaat door de invloed van mannelijke hormonen. Dit geeft veel pijn en problemen met poepen en plassen. Castratie zorgt ervoor dat de prostaat weer kleiner wordt. Een derde medische reden voor castratie is de aanwezigheid van een tumor in de testikel(s). In dit geval is operatieve castratie de enige mogelijkheid.

Werking van het implantaat

Het implantaat wordt ingebracht met een chipnaald. Vervolgens geeft het staafvormige implantaat voortdurend een bepaalde hoeveelheid hormoon af dat een effect heeft op de productie van mannelijke geslachtshormonen. Als het implantaat uitgewerkt is, wordt de chip opgenomen door het lichaam.

De eerste dagen na plaatsen kan er even een kortdurende stimulatie optreden van de testosteronproductie. Bij de meeste reuen valt dit niet op. Enkelen zijn even extra druk of vertonen nog duidelijker typisch reuen gedrag. Na 9 tot 21 dagen is de testosteron hoeveelheid in het bloed dusdanig gedaald dat dit vergelijkbaar is met een gecastreerde reu. Vanaf negen weken na plaatsen is de reu ook echt onvruchtbaar. Deze onvruchtbaarheid  in ieder geval zes maanden, daarna komt deze weer langzaam terug.

De werkzaamheid van het implantaat is te controleren doordat de ballen van de reu na enkele weken kleiner zullen worden, soms worden ze wel 50% kleiner. Is het implantaat uitgewerkt dan zullen ze langzaam weer in omvang toe nemen.

Na een half jaar is het implantaat uitgewerkt, de hormonen komen dan weer langzaam terug. Bij de ene hond is dit binnen een paar weken bij de ander duurt dit een paar maanden. Door de terugkeer van de testosteron zal ook het gedrag van de reu weer gaan veranderen. De reu kan hierdoor anders reageren, weer wat meer uit gaan proberen een beetje vergelijkbaar met een pup tijdens de opvoeding. Het is belangrijk om hier dan consequent op te reageren. Na een half jaar sturen we altijd een oproep, dit wil dan niet zeggen dat de chip meteen weer herhaald moet worden, maar u bent zich er dan wel van bewust dat hij uitgewerkt is en dat het gedrag van uw reu weer wat kan gaan veranderen.

Chip

In de vakantiemaanden komen er jaarlijks veel katten in het asiel terecht. Slechts een klein deel hiervan kan dankzij een chip weer snel met zijn baasje herenigd worden. Zonder chip en bijbehorende registratie is het bijna onmogelijk om de baasjes te vinden. Katten zijn echte avonturiers en kunnen door omstandigheden makkelijk de weg kwijt raken op hun ontdekkingstocht. Katten gaan en staan waar zij willen en over wat er in hun wereldje buiten gebeurd hebben wij weinig controle.

Honden lopen minder vrij rond dan katten, maar ook een hond kan er buiten natuurlijk vandoor gaan. Vanaf april 2013 is het verplicht om alle nieuw geboren pups voor de zevende levensweek gechipt te hebben, in de meeste gevallen bij de fokker. Sinds 1 november 2021 zijn er nieuwe regels bijgekomen. Om de illegale hondenhandel tegen te gaan, moet elke hond na geboorte, import of bij het wisselen van eigenaar geregistreerd worden. Voor deze registratie vraagt de eigenaar bij de overheid een UBN (uniek bedrijfsnummer) aan. Kijk op de website van de RVO of neem contact met ons op indien u hier vragen over heeft.

Omdat ook wij zieke of gewonde dieren binnenkrijgen via de dierenambulance die helaas niet gechipt zijn en waarvan we dus geen baasje kunnen achterhalen, staan we achter het landelijk initiatief “Juni: chipmaand”.

Chocoladevergiftiging

Chocolade: is het voor ons alleen slecht voor de lijn, bij de hond en kat kan het dodelijk zijn.

Wat is er nu zo gevaarlijk aan chocolade?

In chocolade zit het stofje theobromine. De werking hiervan is  vergelijkbaar met cafeïne: een opwekkende stof die je wakker en actief maakt. Omdat honden lichter zijn krijgen ze in verhouding meer theobromine binnen dan wij, daarnaast is de stofwisseling anders waardoor bij honden het theobromine wordt omgezet in stofjes die  schadelijker zijn. Katten zijn wat minder gevoelig dan honden en zullen ook niet zo snel grote hoeveelheden chocola opeten.

Theobromine kan al in relatief kleine hoeveelheden giftig zijn. In pure chocolade, cacaopoeder en cacaobonen zitten grote hoeveelheden theobromine, in melkchocolade zit wat minder, en in witte chocolade zit een te verwaarlozen hoeveelheid theobromine. Tussen honden verschilt de gevoeligheid maar een pure bonbon kan voor een yorkshire terriër al dodelijk zijn terwijl een reep pure chocolade voor een labrador al teveel kan zijn.

Theobromine geeft een stimulatie van het centrale zenuwstelsel en de hartspier, daarnaast zorgen ze voor een ontspanning van de gladde spieren (met name in de longen) en een toename van de urineproductie. Omdat het langzaam opgenomen wordt in het maag-darmkanaal kan het even duren voordat de eerste symptomen zich voordoen en kan het een tot drie dagen duren voor ze weer verdwenen zijn.

Symptomen die op kunnen optreden zijn:

  • Hoge hartfrequentie: dit kan uiteindelijk leiden tot een hartstilstand door beschadiging van de hartspier
  • Rusteloosheid/nerveus zijn
  • Misselijkheid of diarree
  • Veel drinken en plassen
  • Versnelde ademhaling
  • Koorts
  • Stuiptrekkingen, spierstijfheid, overdreven reflexen of uiteindelijk zelfs coma

Behandeling

Er is geen tegengif voor chocolade, de behandeling bestaat dan ook uit het bestrijden van de symptomen.

Als de chocolade kort geleden opgegeten is en er nog geen symptomen zijn zal er een braakmiddel gebruikt worden om zo veel mogelijk uit te braken, daarna moet door middel van het geven van norit er voor gezorgd worden dat de schadelijke stoffen  uit het maagdarmkanaal geabsorbeerd worden zodat ze geen schade meer aan kunnen richten.

Zijn er wel symptomen dan kan het nodig zijn om de behandeling uit te breiden met infuustherapie om zo het lichaam te ondersteunen en schadelijke stoffen af te voeren. Bij veel spiertrillingen of krampen kan het nodig zijn om de hond enige tijd onder narcose te houden tot alles tot rust gekomen is.

Het grootste risico voor de hond is het optreden van een acute hartstilstand door schade aan de hartspier, dit kan ook enkele dagen later nog optreden.

Let dus op met chocolade, heeft uw hond chocola opgegeten neem dan meteen contact op met uw dierenarts!

DCM bij de hond

Zo’n 90% van de hartproblemen is verkregen, wat betekent dat ze pas op oudere leeftijd ontstaan. Zeker bij DCM is het, in verband met de levensverwachting, noodzaak om zo vroeg mogelijk een diagnose te stellen.

Wat is DCM nu precies?

DCM staat voor dilatatieve (verwijding) cardiomyopathie (aandoening van de hartspier). Zowel de linker als de rechter harthelft wordt wijder terwijl de hartspier steeds dunner wordt. Het wordt zo steeds moeilijker voor het hart om voldoende bloed rond te pompen door onvoldoende samentrekkingskracht van de hartspier. De doorbloeding van het lichaam, de longen maar ook van het hart zelf gaat achteruit.

DCM zien we bij honden op jongere en middelbare leeftijd, bij de middelgrote (zwaarder dan 20 kg) tot reuzenrassen.

Als er door middel van een echo DCM vastgesteld is, ligt de gemiddelde levensverwachting op zo’n vier maanden. Ongeveer 30% van de honden met DCM kan door het tijdig instellen van medicatie nog twee jaar overleven.

In het beginstadium zorgt het lichaam er met compensatie mechanismen voor dat de bloeddruk op peil blijft. Uiteindelijk zal deze verhoging van de hartslag en toename van de bloeddruk niet voldoende zijn.

Symptomen

Als eerste worden dan symptomen na inspanning merkbaar. De belangrijkste symptomen van DCM zijn:

  • Slecht uithoudingsvermogen en benauwdheid
  • Vocht achter de longen en/of dikke buik door vochtophopingen
  • Vermageren, slecht eten, zwakke en eventueel onregelmatige hartslag
  • Eventueel flauwtes

Medicatie

Gezien de slechte levenverwachting moet er zo vroeg mogelijk met medicatie worden begonnen.
Deze bestaat meestal uit een combinatie van een aantal middelen:

  • Vochtafdrijvers: deze kunnen vaak na een tijdje afgebouwd worden als de overige medicatie verbetering geeft
  • Digoxine: wordt gegeven bij ritmestoornissen van het hart
  • Ondersteunende hartmedicatie die de hartslag verlaagt en zorgt dat de samentrekkingskracht van het hart verhoogd wordt

De medicatie moet per hond afgestemd worden en zal vaak ook gedurende de therapie aangepast moeten worden om een goede kwaliteit van leven te geven. De hartspier zelf kunnen we helaas niet genezen, waardoor soms op korte termijn besloten moet worden om de hond in te laten slapen.

Decembermaand

De decembermaand is een maand van ongemakken zoals kou, vorst en misschien wel sneeuw maar zeker ook een maand van gezellige lampjes en lekker eten. Een aantal van deze op het eerste gezicht onschuldige dingen kunnen voor huisdieren erg gevaarlijk zijn.

Chocola

Chocola is erg giftig voor dieren, een pure bonbon kan al dodelijk zijn voor een kleine hond. 
Oliebollen zijn natuurlijk ook geen goede voeding voor onze huisdieren, ze kunnen er flinke diarree van krijgen. Let ook goed op met satéstokjes en botjes, huisdieren zijn vaak erg geïnteresseerd vanwege de nog aanwezige vleesrestjes. Deze scherpe dingen kunnen in de maag en darmen grote problemen veroorzaken die vaak operatief verholpen moeten worden. 
Onbeheerde fonduepannen en gourmetstellen kunnen flinke brandwonden veroorzaken. 
Verder is de damp, die bij gourmetten of oliebollen bakken vrijkomt, zeer slecht voor vogels. Zorg dat de kooi in een andere ruimte geplaatst wordt.

Kerstversieringen

Kerstversieringen zijn erg mooi en voor veel huisdieren ook erg interessant om mee te spelen. Uw huisdier kan er echter erg ziek van worden. Veel kerststukjes bevatten zeer giftige planten (bijv. taxus), ballen en ook slingers kunnen flinke maagdarmproblemen veroorzaken, variërend van diarree tot verstoppingen die operatief verholpen moeten worden.

Kaarsen

Kijk ook uit met kaarsen, vooral katten zijn hier erg in geïnteresseerd, laat ze dan ook niet alleen in een ruimte met brandende kaarsen.

Sneeuw

Sneeuw kan voor de hond erg lastig zijn met wandelen, zorg dat de hond niet de veel haren tussen de tenen heeft dan kan de sneeuw minder makkelijk blijven plakken. Ook is het handig om de voetzooltjes in te smeren met vaseline, je hebt zo minder last van de sneeuw en de voetzooltjes zijn meteen beschermd tegen uitdrogen door het zout wat op de weg gestrooid wordt. Was ook regelmatig de voetjes als er veel zout gestrooid is, zo drogen ze niet uit en de hond krijgt geen slecht genezende kloofjes waar hij erg kreupel op kan lopen.

Winterweer

Ook in de winter kan uw hond getrimd worden. Een lange/dikke vacht betekent niet automatisch dat de hond het lekker warm heeft. Als de vacht namelijk nat wordt, droogt hij erg slecht waardoor de hond het juist koud zal hebben. Ook kan de natte huid gaan broeien waardoor er makkelijker huidontstekingen/irritaties ontstaan. Droog daarom na regen ook goed af.

Dementie

Net als bij mensen zien we bij de senior hond en kat ook dementie. Bij mensen is er inmiddels al veel onderzoek naar gedaan. Dit onderzoek is bij dieren nog in een beginstadium. Wel is algemeen bekend dat we bij dieren dezelfde veranderingen en vergelijkbare symptomen zien.

Voor we uitgaan van dementie als oorzaak van de problemen moeten onderliggende medische problemen wel uitgesloten worden. Verminderd zicht en/of pijn kunnen ook een gedragverandering veroorzaken. Met name bij veel katten zien we bij nierproblemen of een te snel werkende schildklier vergelijkbare symptomen.

Oorzaak dementie verschijnselen

Door het smaller worden van de bloedvaten in de hersenen ontstaat er een zuurstof tekort in het hersenweefsel. Het lichaam probeert dit op te lossen door de bloedvaten wijd open te zetten. Het zuurstofrijke bloed wat nu binnenstroomt zorgt er echter voor dat er zogenaamde vrije radicalen gevormd worden. Deze vrije radicalen zorgen voor blijvende hersenschade. De hersenen functioneren minder en het wordt ook moeilijker om dingen te onthouden en nieuwe dingen te leren.

Daarnaast neemt op oudere leeftijd een aantal neurotransmitters (signaalstofjes in de hersenen) in hoeveelheid af waardoor signaaloverdracht moeilijker zal verlopen.

Signalen die duiden op dementie

  • Slechte oriëntatie: de dieren vertonen doelloos gedrag, weten niet meer waar de bak is, staan voor de verkeerde deur, jagen dingen na die er niet zijn.
  • Veranderd sociaal gedrag: zowel ander gedrag naar soortgenoten als naar de baas. Mensen worden minder enthousiast begroet, er word niet meer om aandacht gevraagd.

Dieren gaan vaak wat angstiger of zelfs agressiever reageren.

  • Ander dag- / nachtritme: vaak wordt overdag meer geslapen terwijl het dier ‘s nachts aan het rondspoken is. Ook kan ’s nachts ineens flink gemiauwd of geblaft worden.
  • Onzindelijkheid: dit komt vaak door het simpelweg vergeten waar de bak is of dat dit niet binnen mag. Ook toegenomen verlatingsangst kan voor ongelukjes zorgen.

Wat is er aan dementie te doen

Al ontstane schade/achteruitgang in de hersenen is helaas niet meer te genezen. Het is echter wel mogelijk om verdere achteruitgang zo veel mogelijk af te remmen of er door medicatie voor de zorgen dat het dier er beter mee om kan gaan. Waardoor het zowel voor dier als baasje een stuk aangenamer wordt.

Hierbij zijn er verschillende mogelijkheden:

  • Voer: wanneer een voer gegeven wordt met veel visolie zorgt het vitamine E uit de visolie ervoor dat de vrije radicalen die ontstaan worden weggevangen waardoor ze niet voor nieuwe schade in de hersenen kunnen zorgen. Visolie kan ook als los supplement worden bijgegeven.
  • Medicatie: voor honden is er een middel geregistreerd dat de doorbloeding in de hersenen verbeterd. Omdat dit middel ook bloeddruk verlagend is kan het niet samen met veel medicijnen die de oudere hond eventueel voor andere problemen nodig heeft. Voor katten is er niets beschikbaar in gevallen van dementie.
  • Ondersteunende middelen: zowel voor de hond als de kat zijn er meerdere middelen beschikbaar die de angst voor de omgeving, die we vaak bij dementie zien, remt. Nog niet zo lang is er een natuurlijk middel beschikbaar wat een duidelijk positief effect kan hebben. Daarnaast zijn er nog enkele zogenaamde psychofarmaca (geneesmiddelen die het gedrag beïnvloeden).
  • Supplementen: er is een supplement beschikbaar dat er voor zorgt dat het tekort aan neurotransmitters (signaalstoffen) wordt aangevuld. Ook bevat het een hoge dosering aan B vitamines die belangrijk zijn bij het goed functioneren van het zenuwweefsel.

Vermoedt u dat u dier last heeft van dementieverschijnselen? Dan kan de dierenarts, na het uitsluiten van medische oorzaken, voor de gedragsverandering een zo’n goed mogelijke ondersteuning bieden. Waardoor de oude dag voor zowel dier als baasje zo aangenaam mogelijk verloopt.

Dentale röntgenfoto's

Bij mensen is het gebruikelijk dat de tandarts met enige regelmaat röntgenfoto's maakt van het gebit. Tijdens de (half)jaarlijkse check kan hij namelijk slechts een gedeelte van het gebit met het blote oog beoordelen. Tot wel 50% van het gebit bevindt zich onder het tandvlees/in het kaakbot. Röntgenfoto's geven dan ook een goed totaalbeeld van het gebit.

Bij dieren geldt hetzelfde, wat het maken van dentale röntgenfoto's tot een waardevolle aanvulling bij een gebitsbehandeling maakt. Tot wel 70% van de katten heeft onzichtbare gebitsproblemen. Op onze praktijk in Harmelen hebben we, net als bij de tandarts, een speciale dentale röntgenbuis waarmee het mogelijk is om tijdens de gebitsbehandeling onder narcose gericht röntgenfoto's te maken van het gebit.

Redenen voor het maken van een dentale röntgenfoto

· Niet doorkomen/afwezig zijn van elementen
· Trauma aan kiezen/tanden
· Bepalen of een/welke elementen verwijderd moeten worden
· Bepalen hoe je een element gaat verwijderen. Extractie wordt ook makkelijker omdat de dierenarts al weet welke eventuele complicatie hij kan verwachten (bijvoorbeeld een extra wortel of flinke aantasting van de kaak).
· Controle of een element helemaal verwijderd is
· Het vermoeden van FORL's bij de kat
· Als er sprake is van gebitsproblemen bij uw huisdier zal de dierenarts/assistent met u bespreken of het voor uw dier zinvol is om dentale röntgenfoto's te maken tijdens de behandeling.

Dracht en geboorte hond

De loopsheid

Gemiddeld wordt een teef elke zes maanden loops. Dit kan al vanaf een leeftijd van zes maanden. Tijdens deze loopsheid, die ongeveer 21 dagen duurt, is ze maar een paar dagen vruchtbaar. Wanneer de teef loops is, zal de vulva opzwellen en er zal een bloederige uitvloeiing ontstaan, dit is dag een van de loopsheid. De uitvloeiing zal later wat donkerder van kleur worden. Op dag 9 tot 14 is de teef vruchtbaar. Ze zal dan ook toestaan gedekt te worden door de reu. Na dag twaalf zal de uitvloeiing minder worden. Genoemde dagen zijn gemiddelden.

De dekking

Gemiddeld is een teef dus vruchtbaar op dag 9 tot 14 van de loopsheid. Het is dan ook belangrijk goed in de gaten te houden wanneer de loopsheid begint. Er zijn verschillende manieren om het ideale dektijdstip te bepalen. De teef is in veel gevallen vruchtbaar wanneer ze zich laat dekken door de reu. Voor en na de vruchtbaarheid zal de teef zich agressief of afwijzend gedragen wanneer een reu haar benaderd. Ook is er de mogelijkheid tot het doen van een progesteron bepaling. Dit bloedonderzoek kunnen we uitvoeren op de praktijk in Harmelen. Wanneer het progesterongehalte bekend is, kan het ideale dektijdstip worden bepaald. Soms moet dit bloedonderzoek meerdere keren uitgevoerd worden.

Het is goed de teef een paar keer kennis te laten maken met de reu voordat ze gedekt wordt. De teef kan op dag negen en elf naar de reu worden gebracht om te kijken of ze zover is.

De dracht

De draagtijd van een hond is ongeveer 65 dagen (negen weken). Er zijn geen urine- of bloedtesten om de dracht vast te stellen. De dracht kan wel worden vastgesteld met behulp van een echo-onderzoek.  Een echo kan vanaf dag 30 bij DGC de Limes worden uitgevoerd. Er kan gezien worden of er levende pups aanwezig zijn. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel pups er gedragen worden. Het is belangrijk de drachtige teef voeding te geven waar genoeg voedingstoffen inzitten en vanaf week zeven nodig de teef bij te voeren. Middels een röntgenfoto van de buik vanaf dag 55 kan vanwege de verbening een schatting gegeven worden van de hoeveelheid pups. De echo en de röntgenfoto zijn een hulpmiddel en ondersteunend en kunnen geen 100% garantie geven.

De bevalling

Naarmate de negen weken verstrijken zal de buik flink in omvang toenemen. Ook zullen de melkklieren wat gaan opzetten, dit kan echter ook al een paar weken voor de bevalling. De naderende bevalling is te herkennen aan de onrust van de teef. In veel gevallen zal ze wat helder, taai slijm vloeien en de weeën zullen op gang komen. Het is belangrijk de teef met rust te laten zodat ze geen stress ervaart. Ook is de naderende bevalling te controleren door het opnemen van de temperatuur. De normale temperatuur van een hond is tussen de 38,0 ºC en de 39,0 °C. Tussen 12 tot 24 uur voor de bevalling zal de temperatuur dalen tot rond de 37,0 °C. Binnen enkele uren nadat het vruchtwater is afgekomen, moet de eerste pup geboren zijn. Wanneer de teef erg perst maar er na 30 minuten nog geen pup zichtbaar is, moet de hulp van een dierenarts worden ingeschakeld. De gemiddelde tijd tussen de geboorte van twee pups is ongeveer 45 minuten. Het kan voorkomen dat de teef tussen de geboorte van twee pups gaat slapen, dit kan zomaar twee uur duren. Als er geen weeënactiviteit is, kan dit geen kwaad.

Na de bevalling

De navelstreng zal in de meeste gevallen zelf scheuren bij de geboorte. Wanneer de navelstreng erg bloedt, is deze waarschijnlijk op de verkeerde plek doorgescheurd. (U kunt deze zelf afbinden met stevig, ontsmet garendraad). De pups moeten iedere dag worden gewogen en mogen niet afvallen. Het bijvoeren van de pups is alleen nodig wanneer de pups zelf niet bij de moeder drinken of wanneer het nestje eigenlijk te groot is voor de moeder. Het bijvoeren kan met speciale melk voor pups. De eerste tijd moet dit ongeveer om de drie uur. Dit kan afgebouwd worden naarmate de pups ouder worden. De teef kan, indien nodig, worden bijgevoerd met speciaal lactatie voer of een deel puppybrokjes. Hier zit meer energie in. Rond de tiende dag zullen de oogjes open gaan. Vanaf week vijf kunnen de pups al langzaam gaan wennen aan het eten van brokjes. Het is belangrijk de pups op jonge leeftijd goed te ontwormen. Het schema voor de ontworming is op 2, 4, 6, 8, 12, 16, 20 en 24 weken en daarna twee tot vier keer per jaar. Wanneer de pups op twee weken leeftijd de eerste ontworming krijgen, is het goed de moeder ook te ontwormen.

De eerste vaccinatie moet gegeven worden op zes weken leeftijd. Daarna op negen weken en als laatste op twaalf weken. Nu is de pup volledig beschermd. De vaccinatie moet jaarlijks herhaald worden.

Dracht en geboorte kat

De krolsheid

Wanneer een poes vier maanden is, kan ze al krols worden. De gemiddelde leeftijd is zes maanden. Het belangrijkste verschijnsel van krolsheid is de gedragsverandering. De poes wordt erg aanhalig, is luidruchtig en laat bij het aaien over de rug haar achterwerk zakken. Een poes is van januari t/m september gemiddeld elke drie weken, gedurende drie tot vijf dagen krols. Bij de poes komt de eisprong na het moment dat ze gedekt wordt. Dit is de reden waarom een poes meerdere malen gedekt moet worden voordat ze drachtig kan worden. Ze kan dus ook drachtig worden van meerdere katers.

De dekking

Wanneer u hebt besloten de kat te laten dekken, moet u goed in de gaten houden wanneer de krolsheid begint. Vanaf dag drie kan ze gedekt worden en moet dit meerdere malen gebeuren om de kans op succes te vergroten.

De dracht

Een poes is gemiddeld 64 dagen (negen weken) drachtig. Er zijn verschillende manieren om te merken dat de poes drachtig is. Ze wordt niet meer krols en vanaf dag 19 tot 27 kan de dierenarts de buik voelen of er kittens in zitten. Om meer zekerheid te hebben, kan vanaf de 30e dag een echo worden gemaakt. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel kittens er gedragen worden. Middels een röntgenfoto van de buik vanaf dag 55 kan vanwege de verbening van het skelet een schatting gegeven worden van de hoeveelheid kittens.

De echo en de röntgenfoto zijn een hulpmiddel en ondersteunend en kunnen geen 100% garantie geven. In de eerste zeven weken is het nog niet nodig de poes extra voeding te geven. De laatste twee weken is dit wel verstandig. Er is speciaal voer op de markt voor drachtige poezen maar ook kunt u de poes kittenbrokjes geven. Hier zit namelijk meer energie in dan in onderhoudsvoer. Verder zijn er geen bijzonderheden tijdens de dracht, ze mag gewoon buiten komen.

De bevalling

In de laatste paar weken zal de buikomvang sterk toenemen. Ook zullen de melkklieren wat gaan opzetten. De naderende bevalling is te merken aan de onrust van de poes. Vaak zoekt ze zelf een rustig plekje op. Vlak voor de bevalling zal de poes wat helder, taai slijm verliezen en ze kan snel gaan ademen. Het is belangrijk de poes met rust te laten zodat ze geen stress ervaart.

De bevalling zal nu ongeveer binnen 24 uur beginnen. Nadat het vruchtwater is afgekomen, moet het eerste kitten binnen een paar uur geboren worden. Het kan zijn dat het vruchtwater wat groen van kleur is. In dat geval moet het kitten binnen één uur geboren worden. De tijd tussen de geboorte van twee kittens mag niet langer dan twee uur zijn. Het kan zijn dat een kitten te groot is of verkeerd in de geboorteweg ligt. Als de poes weeën heeft en hevig perst gedurende 30 minuten en er is geen vordering, dan moet de hulp van een dierenarts worden ingeschakeld. Het kan zijn dat de kittens dan via een keizersnee gehaald moeten worden.

Na de bevalling

De navelstreng zal in de meeste gevallen zelf scheuren bij de geboorte of worden doorgebeten door de moederpoes. Wanneer dit niet gebeurt, kunt u de navelstreng ook zelf doorbreken. Dit moet dan vrij ver van de buik van het kitten en kan zonodig later ingekort worden. Wanneer de navelstreng erg bloedt, is deze waarschijnlijk op de verkeerde plek doorgescheurd (u kunt deze zelf afbinden met stevig, ontsmet garendraad).

De kittens moeten iedere dag gewogen worden en mogen niet afvallen. Rond de tiende dag zullen de oogjes open gaan en zal het gewicht verdubbeld zijn. Wanneer de kittens niet aankomen of zelfs afvallen, kan het zijn dat de moederpoes te weinig of geen melk heeft. Dan moeten ze worden bijgevoerd met behulp van kunstmelk en een flesje. Bel voor meer informatie naar de dierenartspraktijk. Vanaf week vier kunt u de kittens al wat kittenbrok gaan bijvoeren zodat ze er alvast aan kunnen wennen. De moederpoes mag de eerste weken na de bevalling ook kittenbrok hebben. Daarna kan ze weer over op het oude voer.

Het is belangrijk de kittens op jonge leeftijd goed te ontwormen. Het schema voor de ontworming is op 3, 5, 7, 12, 16, 20 en 24 weken. Daarna twee tot vier keer per jaar. Wanneer de kittens op vier weken leeftijd de eerste ontworming krijgen, is het goed de moederpoes ook te ontwormen.

De eerste vaccinatie moet gegeven worden op negen weken leeftijd. Met een herhaling op twaalf weken leeftijd is de kitten goed beschermd. De vaccinatie moet jaarlijks herhaald worden.

Druiven: vergif voor de hond

Druiven (en rozijnen): levensgevaarlijk voor honden

Veel honden eten graag een stukje fruit. Dit is echter niet altijd zo onschuldig als het lijkt. Veel mensen weten dat chocolade giftig is voor honden. Dat ook druiven en rozijnen (dit zijn immers gedroogde druiven) voor problemen kunnen zorgen, is minder goed bekend. Een handje druiven of rozijnen kan uw huisdier al ernstig ziek maken.

Druiven bevatten een stof die giftig is voor dieren. Welke stof dit precies is, is nog niet aangetoond. Het gaat om een stofje in de druif zelf en niet om de bestrijdingsmiddelen die eventueel op de druif aanwezig kunnen zijn. Dit giftige stofje kan bij uw huisdier acuut nierfalen veroorzaken.

Welke symptomen zien we bij intoxicatie door druiven?

De eerste symptomen treden meestal op binnen 24 uur na opname van de druiven of rozijnen. De hond braakt vaak herhaaldelijk. Ook kan er sprake zijn van diarree, de hond word slomer of zelfs erg slaperig en kan buikpijn aangeven. In een wat later stadium zal er sprake zijn van uitdroging en de urineproductie zal steeds minder worden. Uiteindelijk is er, door het stil gaan liggen van de nierfunctie, geen urineproductie meer. De afvalstoffen die de nieren normaal uit moeten scheiden, stapelen dan in het bloed waardoor het dier zichzelf als het ware vergiftigt.

Behandeling na eten van druiven

Als bekend is dat een dier net druiven of rozijnen heeft gegeten dan is het belangrijk om het dier zo snel mogelijk te laten braken. Daarna moet er door het geven van Norit voor gezorgd worden dat er zo weinig mogelijk gifstoffen opgenomen worden door het maagdarmkanaal.

Zaten de vruchten al even in de maag, dan is het verstandig om de hond 48 uur op te nemen aan een infuus, dit om de nieren te spoelen. Dagelijks worden dan de nierwaarden en zouten in het bloed gecontroleerd. Zijn de nierwaarden na 72 uur nog steeds netjes binnen de normaalwaarden dan is het gevaar geweken en mogen we er van uit gaan dat er geen schade aan de nieren is.

Heeft de hond al verschijnselen van nierfalen dan kan naast het infuus ook medicatie nodig zijn om de nierfunctie extra te ondersteunen. Soms zijn de dieren zo ziek dat er zelfs een intensieve opname nodig is. Acuut nierfalen herstelt vaak goed met een adequate therapie, wel kan er wat blijvende nierschade zijn waardoor het nodig is om de nieren te blijven ondersteunen met een nierdieet en/of medicatie.

Preventie

Voer uw hond nooit druiven of rozijnen. Ook al zijn er honden die er tegen lijken te kunnen, neem nooit het risico. Let ook op met krentenbrood/bollen en andere lekkere dingen waar rozijnen in zijn verwerkt en denk ook aan doosjes rozijnen die kinderen kunnen laten vallen. Heeft u een druivenstruik in de tuin zet deze dan af zodat de hond niet in de buurt kan komen.

Heeft uw dier druiven of rozijnen gegeten, neem dan altijd zo snel mogelijk contact op met de dierenarts.

FORL, kat

Een steeds vaker voorkomend gebitsprobleem bij de kat is FORL. We zien het op de praktijk bij katten van alle leeftijden en bij alle rassen, soms al bij dieren van pas een jaar oud. De laesies geven pijn en ongemak bij uw huisdier en zorgen er door afwijkend kauwgedrag voor dat er ook op andere plaatsen in de bek problemen ontstaan. Een enkele keer vertoont een kat duidelijk afwijkend eetgedrag maar meestal zijn deze FORL's een toevalsbevinding bij het lichamelijk onderzoek bij bijvoorbeeld de jaarlijkse enting. Katten zijn meesters in het verbergen van pijn en laten dit vaak nog niet zien in afwijkend eetgedrag.

Voor mensen is het daarom vaak moeilijk te begrijpen dat een vaak nog erg jonge kat die alleen brokjes eet en soms zelfs nog gepoetst word tandsteen en "gaatjes” heeft.

De volledige naam van FORL is een hele mond vol, maar wat betekent het nu precies?

  • Feline: geeft aan dat het om een aandoening bij katten gaat
  • Odontoclastische: odontoclasten (cellen die tandweefsel opeten/afbreken) spelen een rol bij het ontstaan van de beschadigingen
  • Resorptief: betekent oplossend
  • Laesie: een laesie is een defect of beschadiging

Een betere Nederlandse benaming zou tandhalslaesie zijn. De odontoclasten breken actief tandweefsel af op de tandhals waardoor hier een beschadiging ontstaat. De tandhals is de overgang van wortel (in de kaak) naar kroon (zichtbare deel van de tand).

FORL is niet helemaal hetzelfde als cariës bij de mens. Bij cariës is er sprake van tandbederf door inwerking van bacteriën, enzymen en bepaalde zuren. Bij FORL is er actieve afbraak van weefsels. Speciale dental brokken en eventueel poetsen van de tanden kan het ontstaan van FORL dus niet voorkomen. Het probleem begint namelijk in de kaak waar brokken en tandenborstel niet bij kunnen komen. De precieze oorzaak van het ontstaan van de tandhalslaesies is nog niet bekend, het is dus moeilijk om ze te voorkomen.

Diagnose

De diagnose is in eerste instantie soms moeilijk te stellen. De laesies beginnen vaak net onder het tandvlees, het tandvlees wordt hierdoor roder en gezwollen, waardoor de laesie eerst niet te zien kan zijn. Als de laesie groter wordt komt deze meestal wel onder het tandvlees uit, waardoor hij zichtbaar wordt.

Door het maken van dentale röntgenfoto's tijdens een gebitsbehandeling, is er wel een goed beeld te krijgen van het gedeelte van de kiezen dat zich buiten het directe zicht bevindt. Bij 70% van de katten waar op het eerste gezicht niks aan de hand lijkt te zijn bij een gebitsbehandeling (verwijderen tandsteen en polijsten) geeft een dentale röntgenfoto aan dat bij een, of zelfs meer elementen, sprake is van FORL.

​FORL, afgedekt met tandsteen

  

Zichtbare FORL, zonder tandsteen

De laesies zijn erg pijnlijk (bedenk hoe het voelt om zelf een gaatje te hebben) waardoor de kat op den duur vaak wel slechter gaat eten of moeilijker gaat kauwen. Bij uitgebreide tandvleesontstekingen gaat de kat vaak ook uit zijn bekje stinken (door de grote hoeveelheid bacteriën die onder het gezwollen tandvlees aan het rommelen zijn) of eventueel zelfs kwijlen. Door de ontsteking van het tandvlees en het vaak toch afwijkend kauwen (vaak probeert de kat met de andere kant te eten) ontstaat er tandsteen op de andere elementen. Deze tandsteen en ontsteking van het tandvlees kan bij de niet met FORL aangetaste kiezen weer voor aantasting van de wortels zorgen.

Behandeling

De behandeling bestaat uit het trekken van de aangetaste elementen. De laesies zijn vaak zo groot dat het element niet te behouden is. Zo wordt ook voorkomen dat naastliggende kiezen aangetast worden. Bij tijdig ingrijpen worden gezonde elementen niet door de ontsteking aangetast. Op termijn kan er eventueel wel in meerdere elementen een FORL ontstaan.

Op het moment wordt er veel onderzoek gedaan naar het ontstaan van en de beste behandeling van FORL. Weerstand, hoeveelheden vitamine D en calcium en verschillende virusinfecties zouden een rol kunnen spelen. Hopelijk wordt het in de toekomst mogelijk om ook preventief wat aan deze vervelende aandoening te doen.

Gasbuik, konijn

Regelmatig zien we konijnen en cavia’s met een “gasbuik”, ook wel trommelzucht genoemd. Een acuut probleem waar het konijn/de cavia binnen een paar uur erg ziek van kan zijn.

Wordt de diagnose niet tijdig gesteld waardoor snel een behandeling gestart kan worden, dan is gas in veel gevallen dodelijk. Meestal zien we het na het geven van foute voeding: te veel, een andere groensoort, koolsoorten of het dier heeft in de tuin of binnen aan de planten zitten snoepen.

Konijnen en cavia’s hebben een zeer gevoelig maagdarmkanaal. Gemiddeld 50% van de zieke konijnen / cavia’s op onze praktijk komt met een maagdarmprobleem. Ziekte, stress, parasieten, operaties, veranderingen in de voeding, maar ook ongeschikte voeding kunnen er voor zorgen dat het maagdarmkanaal onvoldoende beweegt.

Voedsel blijft dan te lang aanwezig waardoor bepaalde bacteriën gas gaan produceren. Dit gas hoopt zich op waardoor het konijn/de cavia buikpijn krijgt en niet meer wil eten. Als er 24 uur niet gegeten wordt, kan het maagdarmkanaal helemaal stil komen te liggen waarna het erg moeilijk wordt om dit weer op gang te krijgen.

Een konijn/cavia met gas heeft erg veel buikpijn, vaak liggen ze in een voor het dier ongebruikelijke houding in de hoek van het hok. Ze willen niet eten en knarsetanden vaak van de pijn. Een ander teken van pijn is een snelle en oppervlakkige ademhaling. Soms kunnen er harde borrelende geluiden in de buik worden gehoord. De buik ziet er erg bol uit en voelt vaak hard aan. Meestal worden er geen keutels gezien omdat het maagdarmkanaal stil ligt.

Gas moet meteen goed aangepakt worden. Hoe langer het gas aanwezig blijft, hoe groter het risico op een blijvend stilliggen van het maagdarmkanaal met de dood als gevolg.

De behandeling

  • Warmte: een konijn/cavia met gas zal uiteindelijk altijd af gaan koelen. Buitenkonijnen dus altijd meteen naar binnen en goed inpakken en opwarmen met een lamp of kruiken. De normale temperatuur hoort tussen de 38.5 en de 40°C. te liggen. Onder de 37.5°C is er echt sprake van onderkoeling. Tijdens het opwarmen wel weer goed in de gaten houden dan de dieren niet te warm worden (boven 40°C).
  • Buikmassage: met de vingertoppen voorzichtig masseren van de buik. Het zet de darmen aan tot beweging en zorgt voor verlichting van de pijn.
  • Eten: het konijn/de cavia moet gedwangvoerd worden. Het voer stimuleert de darmen en het gas. Elke twee uur moet er een paar ml met een spuitje in de bek gegeven worden tot het dier zelf weer wil eten en voldoende keutels produceert.
  • Medicatie: Vaak zal er darm- en maagstimulerende medicatie gegeven worden. Op de praktijk door middel van injecties, daarna in de vorm van speciale druppels voor konijnen/knaagdieren. Ook geven we pijnstilling, wanneer het dier minder buikpijn heeft zal het eerder weer zelf gaan eten.
  • Gas afvoerende medicatie: er zijn humane medicijnen die het gas sneller helpen afvoeren. Deze zijn ook veilig bij het konijn/de cavia te geven en kunnen zo een positieve invloed hebben.
  • Operatie: als een konijn door de ingestelde therapie onvoldoende opknapt, is een operatie nog een optie. Hoewel het maagdarmkanaal van konijnen en cavia’s te gevoelig is om in te snijden, kan er wel geprobeerd worden om het gas door massage van de darmen te verplaatsen naar de dikke darm. De narcose is natuurlijk wel een groot risico op dit moment.

Ook met deze uitgebreide behandeling kan het nog fout af lopen. Herkent u dus de symptomen en verdenkt u uw konijn of cavia van gas, neem dan meteen contact op met de dierenarts. Tijdig ingrijpen kan het leven van uw dier redden!

Gedragstherapie, hond

Gedragstherapie is maatwerk. Geen enkele situatie of hond is hetzelfde. 
Maar wat is gedragstherapie nu eigenlijk precies: het veranderen van probleemgedrag in gewenst gedrag. Probleemgedrag is gedrag van uw hond dat door ú, of uw directe omgeving als problematisch of risicovol wordt ervaren.

Wat voor problemen komen we zoal tegen?

  • Agressie (naar mensen of andere honden) 
  • Opdringerig gedrag 
  • Plassen in huis 
  • Vernielen 
  • Extreem blaffen, janken of piepen 
  • Verlatingsangst (niet alleen thuis kunnen zijn) 
  • Angst (bijvoorbeeld voor onweer of vuurwerk, of als gevolg van een trauma) 
  • Grommen bij de voerbak (baknijd) 
  • Trekken aan de riem 
  • Ongehoorzaamheid of onhandelbaarheid

Ook als uw probleem hier niet tussen staat, is er zeer waarschijnlijk toch een oplossing voor en kunt u de hulp van de gedragsdeskundige inroepen.

Gedragstherapie is maatwerk! Omdat elke situatie en elke hond, maar ook elke baas anders is!

Voor uw hond en uw specifieke situatie zal na een intakegesprek een analyse, behandelplan/therapie worden opgesteld.

Het is belangrijk uw hond, de interactie tussen u en de hond en/of de interactie met het probleem te observeren. Uiteraard op eigen terrein. Dit geeft veel essentiële informatie waar bij het geven van advies in een behandelplan of het opstellen van een stappenplan (therapie) rekening mee gehouden kan worden.
Soms is het noodzakelijk uw dierenarts te consulteren om lichamelijke oorzaken van het probleemgedrag uit te sluiten of het proces te ondersteunen met medicatie.

Hoe lang een therapie duurt is afhankelijk van de ernst, de aard en hoe lang een bepaald gedrag al bestaat. Meestal zijn één (soms twee) consulten voldoende. U voert zelf de therapie uit, eventueel onder begeleiding van de therapeut maar dit wordt altijd in overleg bepaald en kan tijdens de therapieperiode worden aangepast.

Uitleg over de wijze van communiceren tussen hond en mens is een essentieel onderdeel van de therapie. Vaak verklaart enig begrip van de taal van de hond en zijn wijze van communiceren een deel of zelfs het ontstaan van bepaald gedrag. Angst, agressie, onzindelijkheid en onnodig blaffen zijn allemaal voorbeelden van gedrag dat als problematisch ervaren kan worden. Deskundig advies is dan noodzakelijk.

Gebitsaandoening en pijn

Regelmatig komen er honden en katten op consult die ineens slechter, afwijkend of helemaal niet meer willen eten. Bij controle in de bek zien we een flinke ontsteking van het tandvlees, los zittende tanden of gaatjes die pijn veroorzaken. In deze gevallen is het duidelijk dat er iets aan het gebit gedaan moet worden.

Het overgrote deel van de dieren geeft echter niks aan. Vaak wordt er dan ook gevraagd of een gebitsbehandeling wel nodig is. Het dier geeft immers niet aan dat het pijnlijk is en eet gewoon.

Bij de hond is er vaak sprake van tandsteen, een flinke ontsteking van het mondslijmvlies en in ernstige gevallen blootliggende wortels en loszittende elementen. 
Er komt hierdoor meer ruimte tussen het tandvlees en de tand waardoor daar voedselresten, haren en veel bacteriën op gaan hopen. Deze bacteriën kunnen zo ook in de bloedbaan komen en problemen geven in de lever, nieren, hersenen en/of het hart.

De aantasting van het tandvlees en tanden is pijnlijk evenals bij ons.

Tandsteen bij de hond

Bij de kat ontstaat tandsteen met name als de kat afwijkend gaat eten door zogenaamde FORL. 
De blootliggende wortels en zenuwen hierbij zijn erg pijnlijk.

FORL bij de kat

Waarom eten de meeste dieren gewoon met zo’n pijnlijke aandoening?

  • Dieren hebben vaak de neiging om pijn te verbergen, in het wild is tonen van pijn namelijk een teken van zwakte. Met name katten zijn meesters in het verbergen van pijn.
  • De aandoening wordt langzaam steeds erger en er treedt dus een soort van gewenning op.
  • Vaak wordt zeker in het begin met de andere kant gekauwd om de pijnlijke kant te ontzien, daarom is het tandsteen ook vaak aan die kant minder erg.
  • Veel honden en katten kauwen nauwelijks op hun voer en slikken het heel door, daarom zullen ze minder snel pijn aangeven met eten dan wij.

Het wel of niet normaal eten zegt dus niks over de hoeveelheid pijn die een gebitsprobleem veroorzaakt. Er mag aangenomen worden dat het voor de hond of kat net zo pijnlijk is als bij ons. Behandeling is daarom, naast de gezondheidsredenen, ook zeer gewenst in het kader van het dierenwelzijn.

Gebitsverzorging

Het gebit van uw dier is een belangrijk instrument en behoeft een goede verzorging. Aandoeningen van het gebit zijn een van de meest voorkomende ziekten bij onze huisdieren. De problemen worden echter vaak onderschat. Hierdoor worden veel aandoeningen te laat ontdekt waardoor blijvende schade kan ontstaan. Dit kan uiteindelijk leiden tot een uitgebreide ontsteking van het tandvlees en de tanden zelf, waarbij zelfs tanden verloren kunnen gaan.

 

Als eigenaar bent u de belangrijkste schakel in het voorkomen van ernstige gebitsproblemen. Door goed op te letten en het gebit regelmatig te verzorgen voorkomt u ernstige aandoeningen.

Wanneer het gebit van uw dier ernstig is aangedaan met tandsteen en/of ontstoken tandvlees, is het goed om een afspraak te maken voor een gebitsreiniging en - sanering.

Gebitsreiniging en - sanering

Bij een gebitsreiniging in onze kliniek wordt het gebit van uw huisdier gereinigd, al het gevormde tandsteen wordt van de tanden en kiezen verwijderd. Ook tussen de gebitselementen en vlak onder de rand van het tandvlees wordt het vuil (en daarmee veel bacteriën) weg gehaald. Eventueel worden enkele elementen getrokken, omdat ze in een te slechte staat zijn.
Na deze gebitsreiniging zal uw dier weer makkelijker kunnen eten en geen pijn meer hebben. Ook de eventuele stank zal al een stuk minder zijn. Echter het ontstoken tandvlees (dit veroorzaakt eigenlijk de stank) heeft even tijd nodig om te genezen. Mogelijk krijgt uw dier hiervoor een antibioticumkuur mee.

Na onze uitvoerige behandeling is het gebit weer mooi schoon en dat moet natuurlijk ook zo blijven! Het is heel belangrijk dat er zich zo min mogelijk tandplak kan vormen: door tandplak ontstaat tandsteen en tandplak houdt heel veel bacteriën en vuil vast, waardoor weer ontstekingen (of erger) kunnen ontstaan.
Tandplak ontstaat al 24-48 uur na de behandeling en is niet duidelijk zichtbaar, maar er hopen zich al wel weer nieuwe bacteriën op. De tandplak ontstaat vooral bij de bovenste achterste kiezen en aan de binnenkant van de snijtanden.

Wat kunt u doen om tandplak te voorkomen?

Poetsen

Poetsen is verreweg de meest effectieve manier om de vorming van tandplak tegen te gaan. Het is alleen makkelijker gezegd dan gedaan.

Enkele tips:
Begin met uw vingers aan de buitenkant van de wang de kiezen te masseren. In de wang bevinden zich speekselklieren deze hebben een antibacteriële werking. Dit is de eerste stap in het “tanden poetsen”. Als uw hond/kat dit goed toelaat kunt u met een vochtig gaasje of doekje de tanden en kiezen zelf masseren. Als uw dier ook dat zonder problemen toe laat, kunt u met een tandenborstel en speciale tandenpasta het gebit reinigen.
Bouw het poetsen langzaam op, lukt het alleen aan de buitenkant van de mond (wat vooral bij veel katten het geval zal zijn)? Geen nood, het is beter iets te doen, dan niets te doen!

 

Het kan zijn dat het tandvlees een beetje gaat bloeden als u het probeert te reinigen. Stop dan niet, dit zou juist een stimulans moeten zijn om door te gaan! Bloedend tandvlees duidt op zwak en ongezond tandvlees en door het te masseren versterkt u het. Uit onderzoeken is gebleken dat drie keer per week, twee à drie minuten poetsen voldoende is om te voldoen aan de mondhygiëne van uw dier. Indien er een zeer snelle plakontwikkeling is, is het verstandig om elke 24 tot 48 uur het gebit te behandelen.

Voeding

Na de behandeling mag uw hond/kat weer gewoon eten. Op de dag zelf kan uw hond of kat kan nog wat misselijk zijn van de narcose. Daarom is het verstandig die dag slechts kleine porties tegelijk te geven. Het is waarschijnlijk het prettigst om de eerste twee dagen wat zachter voedsel te geven, daarna kan hij/zij ook weer gewoon harde brokken eten.
Het is zinvol speciaal voer te geven dat een reinigende werking heeft. Dit is een volledig voer en zou dus het huidige voer kunnen vervangen. Het is echter ook prima mogelijk om de brokjes door het eigen voer te mengen en/of het als lekkernij aan te bieden. Uw dierenarts kan u hier verder over informeren. 
Het is in elk geval beter voor het gebit om harde brokken te eten, dan dinervoeding of blikvoer. Een hond kunt u regelmatig laten kauwen op een bot (liefst een vers bot van de slager) en laten spelen met een zogenaamd flostouw.

Spoelen

Een andere mogelijkheid om iets aan de reiniging van het gebit van uw huisdier te doen, is het spoelen met een desinfecterende oplossing. Vraag hier naar bij uw dierenarts.
U zet de punt van het flesje in de mondhoek en spuit de vloeistof in de wangzak. Vervolgens masseert u de buitenkant van de wang, waarbij u erop moet letten de tanden van de boven- en onderkaak te voelen. Aan de andere kant herhaalt u dit. Door deze handeling komt de vloeistof goed in contact met het tandvlees en de tanden, en wordt tegelijkertijd het tandvlees gemasseerd. Deze manier is niet zo effectief als poetsen maar vaak wel een stuk makkelijker toe te passen.

Een goede mondverzorging thuis kan de frequentie van professionele behandelingen beperken. Uw dier zal er van profiteren, hetgeen uiteindelijk zal resulteren in een langer en prettiger leven!

Gevaarlijke ziekten Europa

Hier vindt u een lijst van gevaarlijke ziekten die voorkomen in Europa en overgebracht kunnen worden op uw huisdier.

Rabiës (hondsdolheid)

Rabiës komt bijna overal voor in Europa. Het word overgebracht via speeksel bij bijtwonden door een besmet dier (o.a. vossen, knaagdieren). Een infectie verloopt altijd dodelijk. Vaccineren is verplicht als u naar het buitenland gaat.

Vossenlintworm

Uw huisdier kan zich infecteren door het eten van besmette knaagdieren. De aandoening is ook erg besmettelijk voor de mens het is dan ook verstandig om de hond goed te ontwormen na de vakantie.

Hartworm

Hartworm (dirofilaria immitis), zorgt in Europa voor steeds meer problemen. Geen enkel gebied in Zuid-Europa is volledig vrij van hartworm.

Honden en katten worden besmet als ze gestoken worden door bepaalde muskieten die besmet zijn met de larfjes van deze hartworm.

De larven groeien binnen enkele maanden uit tot volwassen wormen van wel 20 cm lang. De volwassen wormen wonen in het hart en de longslagaders. Deze wormen zorgen weer voor duizenden nieuwe larven maar kunnen door hun grote zelf ook ernstige hart en longproblemen veroorzaken.

Als uw huisdier besmet is met hartworm is de behandeling erg moeilijk en gevaarlijk. Als deze wormen namelijk gedood worden met een speciaal ontwormingsmiddel (zoals we ook gewend zijn te doen met de normaal voorkomende wormen in de darm) kunnen er wormrestanten in de bloedbaan gaan circuleren en zo zorgen voor een levensbedreigende “embolie” (bloedpropjes). Deze propjes lopen vast in kleine vaatjes waardoor de bloedcirculatie blokkeert en in heel het lichaam infarcten kunnen ontstaan.

Daarom geldt hier zeker: voorkomen is beter dan genezen.

Omdat u niet kunt voorkomen dat uw huisdier gestoken word door muggen is het belangrijk de larven te doden voordat ze kunnen uitgroeien tot volwassen wormen. Gelukkig zijn er meerder middelen (tabletten/pipetjes) beschikbaar om uw huisdier te beschermen tegen een besmetting met hartworm.

Babesiose

Babesiose is een bloedziekte die wordt veroorzaakt door een parasiet (babesia canis) die in de rode bloedcellen leeft. De parasiet word overgebracht door besmette teken. Deze teken kwamen vroeger alleen in het Middellandse Zeegebied voor, maar inmiddels heeft uitbreiding naar het noorden plaats gevonden. Recent zijn er ook besmette teken in Nederland aangetroffen en zijn er een aantal ziektegevallen geweest van honden die nog nooit in het buitenland zijn geweest.

Katten zijn niet gevoelig voor infectie met babesia maar honden worden er ernstig ziek van. Ze krijgen hoge koorts, vaak vage klachten en vaak word de urine rood door afvalstoffen die vrijkomen bij een snelle bloedafbraak. Er zijn medicijnen tegen babesia, maar toch is het sterfterisico erg groot bij besmetting.

Daarom is het ook  belangrijk om besmetting te voorkomen. Het belangrijkste is om de teken goed te bestrijden, dit kan door pipetjes of een tekenband. Deze middelen zijn niet 100% effectief. Het duurt namelijk 24 uur voordat de teek na aanhechten uw hond kan besmetten, omdat niet alle teken binnen 24 uur worden gedood is het belangrijk om ook zichtbare teken te verwijderen met een speciale pincet.

Er is ook een vaccin tegen babesia op de markt, dit is echter duur en er wordt geen 100% werkzaamheid gegarandeerd. De injectie werkt namelijk maar ongeveer drie weken.

Neem bij verdachte symptomen na  een verblijf in het buitenland direct contact op met een dierenarts en vermeld dan duidelijk dat de hond mee op vakantie is geweest.

Leishmania

Leishmania is een parasiet die overgebracht wordt door zandvliegjes. Deze zandvliegjes komen vooral voor in het Middellandse Zee gebied. Honden (en soms ook mensen) zijn gevoelig voor de parasiet, bij katten wordt nauwelijks leishmania gevonden.

Na besmetting duurt het minimaal een maand voor het dier verschijnselen gaat vertonen, soms duurt het jaren voor de hond ziek wordt.

Er bestaan twee vormen van leishmaniose: de huidvorm en een algemene vorm. Bij de huidvorm zie je vooral schilfering, kaalheid, kleine korstjes (vaak ook aan de oren) en soms wat grotere knobbels in de huid. Bij de algemene vorm worden de inwendige organen aangetast zoals de lever, nieren en milt.

Er bestaan medicijnen tegen leishmania, maar deze hebben erg veel bijwerkingen en leidden meestal niet tot genezing. De problemen zijn vaak een tijd onder controle maar komen uiteindelijk weer terug.

Er is nog geen vaccin tegen leishmania dus een besmetting is alleen te voorkomen door bescherming te bieden tegen de zandvliegjes. Dit kan door middel van bepaalde tekenbanden verkrijgbaar bij de dierenarts. Ook is het verstandig om honden tegen zonsondergang binnen te houden, omdat dan de zandvliegjes actief worden.

Giardia, diarree a.g.v.

Als we het over darmparasieten hebben, wordt er vaak meteen aan wormen gedacht. In het maagdarmkanaal van onze huisdieren kunnen echter ook nog andere parasieten voorkomen. Giardia is hiervan de meest voorkomende. Giardia is een zogenaamde flagellaat, een klein eencellig organisme met acht flagellen (“sliertjes”).
Giardia kan in het maagdarmkanaal voorkomen zonder problemen te geven, maar bij jonge/oude of zieke dieren kunnen symptomen gezien worden. Veel van onze huisdieren zijn symptoomloos drager. Tijdens het uitlaten komen ze overal in contact met de besmettelijke giardia cysten. Is de darmfunctie optimaal dan zal dit geen probleem zijn.

Bij dieren met symptomen zien we vaak steeds terugkerende diarree, waarbij de ontlasting brijachtig is en vaak erg stinkt. Ook kan er veel slijm of zelfs bloed bij de ontlasting zitten. Bij een wat heftigere infectie kunnen de dieren ook gaan braken of veel buikpijn hebben door een toename van de maagdarm motiliteit. Vochtverlies en buikpijn kunnen er dan voor zorgen dat de hond of kat er erg ziek van is. De meeste dieren zijn er echter niet echt ziek van. Door aantasting van de darmfunctie word wel het voedsel slechter verteerd waardoor de hond of kat meestal af zal vallen. De eetlust blijft over het algemeen wel gewoon aanwezig. Ontwormen en aanpassen van de voeding heeft meestal geen effect, of de diarree gaat maar voor een paar dagen over.

Giardia is in twee verschillende vormen aan te tonen. Het parasietenstadium (trofozoïeten) vinden we in de dunne darm en is een klein zweepdiertje met flagellen. Het is zelden aan te tonen in de ontlasting omdat het parasietenstadium buiten het dier snel dood gaat. In heel verse (nog warme) ontlasting is het soms onder de microscoop te zien. Uit elke trofozoïet ontstaat een besmettelijke cyste die via de ontlasting uitgescheiden wordt en zo door andere dieren opgenomen kan worden en hier weer voor besmetting kan zorgen.

Het opnemen van tien cysten is al voldoende om bij verminderde weerstand een infectie aan te laten slaan. Een geïnfecteerd dier kan meer dan 100.000 cysten uitscheiden per ontlastingsbeurt. Zo’n zeven dagen na besmetting worden de eerste cysten uitgescheiden gedurende een periode van vier tot vijf weken. De cysten kunnen bij de juiste weersomstandigheden (koel en vochtig) weken tot maanden besmettelijk blijven. Ook dieren zonder symptomen kunnen cysten uitscheiden en zo anderen of zichzelf weer (her) besmetten.

Diagnose

De diagnose wordt gesteld door middel van ontlastingsonderzoek. De uitscheiding van cysten is intermitterend (dit wil zeggen: niet elke dag). In het verleden was het nodig om van drie dagen ontlasting in te leveren, omdat de testen verbeterd zijn hebben we nu nog maar van een dag ontlasting nodig. Omdat we bij microscopisch onderzoek de giardia parasiet of zijn cysten makkelijk kunnen missen gebruiken we hiervoor een sneltest die gemaakt is voor het aan tonen van giardia DNA. Op deze manier kun je ook de dode parasiet of stukjes hiervan aantonen.

Behandeling van giardia

Giardia is met medicijnen goed te behandelen. Besmettelijkheid van de cystes en grote kans op herbesmetting maakt echter wel dat dit grondig aan gepakt moet worden om niet in een vicieuze cirkel terecht te komen. Veel dieren zijn na een eerste behandeling giardia vrij. Ze kunnen dit op een later moment wel weer elders oplopen. Een klein deel van de dieren blijft door herbesmetting of door een niet optimale darmweerstand langer besmet.

Giardia kan behandeld worden met twee verschillende soorten medicatie (fenbendazol, een ontwormingsmiddel of metronidazole, een antibioticum). De dierenarts zal op basis van de symptomen, ernst van de klachten en met name ook de leeftijd van het dier bepalen met welke medicatie/dosering het beste gestart kan worden. In de meeste gevallen zullen we beginnen met fenbendazol voor drie dagen.

  • Alle dieren in huis (honden en katten) die wisselende ontlasting hebben moeten behandeld worden. Hebben de andere dieren in huis normale goed gevormde ontlasting dan hoeven ze niet mee behandeld te worden.
  • Daarnaast is het belangrijk om de omgeving goed aan te pakken omdat de cysten in de omgeving anders erg lang voor een nieuwe besmetting kunnen zorgen. Kleedjes/kussens moeten regelmatig zo warm mogelijk gewassen worden. Plekken waar de hond/kat komt zo goed mogelijk huishoudelijk reinigen. Bij katten eventueel tijdelijk voorkomen dat ze door het hele huis lopen. Ontlasting buiten opruimen.
  • Ook cystes die in de vacht van het dier blijven hangen kunnen voor herbesmetting zorgen. Daarom is het verstandig om het dier op drie en vijf dagen na start van de medicatie te wassen (in ieder geval het gebied rond de anus/staart) om deze cysten te verwijderen.
  • Omdat giardia besmettelijk is, is het verstandig om (tijdelijk) niet naar puppycursus of het pension te gaan.
  • Is de ontlasting weer goed na de behandeling dan hoeft er geen controle test uitgevoerd te worden. Giardia kan namelijk symptoomloos in het maag darmkanaal aanwezig zijn. Het doel van de behandeling is om diarree vrij te zijn.

Bij sommige dieren is de ontlasting na een eerste behandel periode nog niet goed. We behandelen dan nogmaals drie tot vijf dagen met het middel wat we de eerste keer niet gekozen hebben. Is de ontlasting daarna nog steeds afwijkend, dan zullen we verder moeten gaan kijken naar een onderliggende oorzaak. Voedselovergevoeligheid, een slechte vertering of bijvoorbeeld een foute balans in de darmflora kunnen de oorzaak zijn van het feit dat giardia in staat is om problemen te blijven geven.

Giardia is een zoönose wat wil zeggen dat het door dieren op de mens overgebracht kan worden. Bij mensen en dieren komen normaal gesproken verschillende giardia stammen voor, we kunnen echter wel door de bij onze huisdieren voorkomende stammen besmet worden. Met name kinderen zijn hier gevoelig voor. Mensen met giardia hebben ook diarree en vallen duidelijk af. Hygiëne is belangrijk om besmetting te voorkomen, een eventuele besmetting moet behandeld worden. Meld bij klachten uw huisarts dat uw huisdier besmet is/was met giardia.

Hartruis, algemeen

Bij de jaarlijkse controle kan het zijn dat we een hartruis (souffle) horen bij uw huisdier (hond en kat). Dit kan een aangeboren hartruis (bij jonge dieren vaak al bij de tweede enting te horen) of een verkregen hartruis (de hartruis ontstaat dan op latere leeftijd, maar kan ook al op relatief jonge leeftijd) zijn. Zo’n hartruis kan op korte of lange termijn problemen veroorzaken bij uw huisdier.

Wat is een hartruis?

Een hartruis is een bijgeluid dat we horen naast de normale hartgeluiden. Dit bijgeluid kan een aantal oorzaken hebben. De belangrijkste oorzaken zijn:

· Afwijkingen aan de hartspier zelf. De hartspier kan dikker, dunner of stugger worden waardoor het hart moeite heeft met het rondpompen van het bloed. De meest voorkomende afwijking bij katten is HCM.
· Afwijkingen aan de hartkleppen. Hierdoor kan de doorgang vernauwd zijn of ze kunnen niet goed sluiten waardoor er bloed de verkeerde kant op lekt.
· Afwijkende verbindingen tussen de verschillende ruimten in het hart door bijvoorbeeld aangeboren gaatjes in de wand.
· Oorzaken buiten het hart zoals bloedarmoede of uitdroging.

Afwijkingen aan het hart zorgen er voor dat de hartfunctie verminderd. Het hart zal proberen zich hieraan aan te passen door bijvoorbeeld het steeds dikker worden van de spierwand, groter worden van de hartkamers of verhogen van de hartslag. Deze compensatie gaat vaak een hele tijd goed, maar er zijn natuurlijk grenzen aan. Als het hart niet meer kan compenseren, kun je symptomen zien als: flauwtes, vocht in de longen, hoesten en trombose. Ook wordt het uithoudingsvermogen vaak duidelijk minder.

Hoe belangrijk zo’n “ruisje” is voor de gezondheid van het dier hangt af van de aandoening die de hartruis veroorzaakt. Dit kan variëren van onschuldig (bijvoorbeeld de hartruis door lichte uitdroging, deze verdwijnt namelijk weer als het probleem opgelost is) tot zeer ernstig.

We willen graag de oorzaak van de hartruis tijdig achterhalen om indien nodig met de juiste medicatie de hartfunctie zoveel mogelijk te ondersteunen zodat het hart niet onnodig veel hoeft te compenseren. Daarom zal ons advies altijd zijn om een echo van het hart te laten maken. Er wordt dan onder andere gekeken naar de wanddikte, kleppen, (afwijkende) bloedstroom, samentrekking, grootte van de hartkamers, hartfrequentie en regelmaat.

Aan de hand hiervan krijgen we een goed beeld van de hartfunctie en weten we of de hartruis onschuldig is of wel degelijk gevolgen kan hebben voor de gezondheid van uw dier. Ook kunnen we aan de hand van de echo bepalen of het al nodig is om met medicatie te starten (en zo ja, met welke) of op welke termijn de echo herhaald zo moeten worden. Een hartecho kan meestal gewoon bij ons op de praktijk gedaan worden. In sommige gevallen verwijzen wij u naar een specialist (cardioloog voor dieren) met specifieke kennis van hartaandoeningen en behandelen.

HCM, bij de kat

HCM is de meest voorkomende hartaandoening bij de kat. Deze afkorting staat voor Hypertrofische Cardio Myopathie. Dit betekent dat het om een hartspieraandoening gaat die gepaard gaat met een verdikking van de hartspier. Door deze verdikking gaat het hart compenseren en kan het op den duur onvoldoende functioneren.

HCM is een erfelijke aandoening die we bij katten van alle leeftijden kunnen zien. Dit varieert van 3 maanden tot ouder dan 16 jaar. Vaak wordt de diagnose gesteld bij katten van middelbare leeftijd.

Symptomen

De ziekteverschijnselen zijn erg variabel en kunnen variëren van sloom zijn, minder eten en wegkruipen tot flauw vallen, benauwdheid en verlamming van de achterpoten.

Moeilijk bij HCM is dat het verloop erg onvoorspelbaar is. De ziekte is progressief, wat betekent dat de afwijking aan de hartspier steeds erger zal worden. Katten met ernstige hartspierveranderingen ten gevolge van HCM kunnen toch normaal functioneren met soms alleen een geringe hartruis. Aan de andere kant kunnen katten met relatief geringe afwijkingen aan de hartspier ineens erg hard achteruit gaan.

Het hart zal dus slechter gaan functioneren, maar de snelheid waarmee dit gebeurd en de eventuele complicaties die op gaan treden zijn niet te voorspellen.

Wat gebeurt er precies bij HCM?

Om dit te begrijpen eerst even in het kort de normale bouw van het hart. Het hart van de kat bestaat net als bij ons uit vier ruimtes. Het bloed uit het lichaam komt binnen in de rechter boezem en gaat dan verder naar de rechter kamer die het bloed vervolgens naar de longen pompt. In de longen wordt het bloed van zuurstof voorzien. Vanuit de longen gaat het bloed naar de linker boezem en vandaar uit naar de linker kamer die het bloed via de lichaamsslagader naar de rest van het lichaam pompt.

Bij HCM is de wand van de linker kamer verdikt. Door deze verdikking kan het hart minder goed ontspannen en ook het volume wordt kleiner waardoor er minder bloed in de kamer kan.

Dit heeft meerdere gevolgen voor het hart:

· De druk in de linker kamer wordt groter. Gevolg hiervan is een hogere druk in de linkerboezem en ook in de longen. Door deze hogere druk kan er vocht uittreden in de longen waardoor benauwdheid ontstaat.
· De hoge druk in de linker kamer zorgt voor een slechtere doorbloeding van de hartspier zelf. Deze wordt hierdoor gevoeliger voor ritmestoornissen. In een poging om de doorbloeding te verbeteren zal de hartslag omhoog gaan, maar omdat het hart onvoldoende vulling heeft zal dit onvoldoende effect hebben. Het harder en sneller pompen geeft alleen een verslechtering van de al aangetaste hartspier.
· Door de hogere druk in de linker boezem en omdat het bloed onvoldoende verder kan naar de linker kamer zal de wand van de linker boezem uit gaan zetten. Bloed blijft zo langer hier aanwezig met een groter risico op het ontstaan van bloedpropjes. Deze propjes kunnen dan elders in het lichaam vastlopen en daar een bloedvat helemaal afsluiten (trombose). Vaak gebeurt dit in de slagader van een van beide achterpoten. Dit is een erg pijnlijke complicatie.

Diagnose

De definitieve diagnose word gesteld door het maken van een echo van het hart. We letten dan met name op de wanddikte van de linker kamer, de grootte van de linker boezem en de samentrekkingskracht van het hart. Op basis van de echo zal de dierenarts beslissen of het noodzakelijk is om met medicatie te beginnen en op welke termijn er een controle echo gemaakt zou moeten worden.

Doel van de medicatie is om de kamervulling te verbeteren, vocht achter de longen te verminderen/voorkomen en het voorkomen van complicaties als trombose. De medicatie zorgt er ook voor dat de hartspier minder hard achteruit gaat.

Qua medicatie hebben we verschillende mogelijkheden. Meestal bestaat de behandeling uit een combinatie van medicijnen.
· ß-blokkers (bijvoorbeeld atenolol): deze medicatie verlaagt de hartslag waardoor het hart weer de tijd krijgt om beter te vullen. Het verlaagt ook de kans op ritmestoornissen. Dit geven we als de hartfrequentie verhoogd is.
· Ace-remmers (bijvoorbeeld fortekor): deze medicatie verwijd de bloedvaten waardoor de bloeddruk afneemt en het hart makkelijker kan pompen. Deze medicatie wordt vaak ingezet als aanvulling wanneer de overige medicatie onvoldoende effect heeft.
· Bloedverdunners (bijvoorbeeld aspirine): dit vermindert het risico op de vorming van bloedpropjes. Bloedverdunners geven we als de linker boezem vergroot is en er een verhoogd risico op trombose is.
· Plaspillen zijn nodig als er vocht achter de longen zit. Als de benauwdheid afgenomen is kun je deze medicatie afbouwen en vaak stoppen.

Doel is om door het vroeg stellen van een diagnose en het tijdig starten met de juiste medicatie de kat een goede kwaliteit van leven te geven, met door het remmen van de achteruitgang van het hart ook een langere levensverwachting.

Hoge bloeddruk

Bij mensen is een hoge bloeddruk een veel voorkomend probleem. Vaak wordt dit veroorzaakt door verkeerde voeding en een stressvolle ongezonde levensstijl. Ook bij huisdieren komt vaker dan we denken een hoge bloeddruk (hypertensie) voor. Dit word met name gezien bij seniorkatten. Een hoge bloeddruk kan op zichzelf staan maar bij katten is er meestal sprake van een onderliggende aandoening die verantwoordelijk is voor het ontstaan van hypertensie. Door het meten van de bloeddruk bij seniordieren kunnen we hypertensie tijdig opsporen waardoor we deze (en de eventuele onderliggende aandoening) tijdig kunnen behandelen.

Een hond of kat met één of meer van de volgende aandoeningen loopt een verhoogd risico op een te hoge bloeddruk:

  • Nierfalen (hond en kat)
  • Hartprobleem (hond en kat)
  • Suikerziekte (hond en kat)
  • Te hard werkende schildklier (hyperthyreoïdie bij de kat)
  • Bijnierschorsaandoeningen (hond: ziekte van Cushing, kat: hyperaldostronisme)

Gevolgen van een hoge bloeddruk

De hoge druk in de vaten zorgt voor schade aan de bloedvaten en de organen. Het hart moet ook harder werken om tegen deze druk in te pompen. Alle organen zijn gevoelig voor deze schade. Het meeste gevoelig zijn echter het hart, de nieren en de ogen.

Dieren met een hoge bloeddruk kunnen slomer zijn, slechter in conditie of gewoon net niet lekker in hun vel zitten. In een deel van de gevallen zorgt de hoge bloeddruk voor een hersenbloeding of plotselinge blindheid door bloedingen in het oog. Vaker echter vertonen de dieren met name de symptomen van de onderliggende aandoening. Zoals bijvoorbeeld veel drinken en plassen, afvallen, eventueel braken bij nierproblemen. Afvallen ondanks veel eten, soms braken en diarree, hyper gedrag bij een te snel werkende schildklier. Bij bijnier problemen zien we vaak spierzwakte door een te laag kalium gehalte in het bloed.

Hoe wordt de bloeddruk bij mijn huisdier gemeten?

Bij bijna alle honden en katten is de bloeddruk goed te meten. Belangrijk is om hier de tijd voor te nemen en alles zo rustig mogelijk te doen. De bloeddruk kan op verschillende plaatsen gemeten worden: we meten met name aan de voorpoot of de staart. Met de moderne bloeddrukmeter hoeft er gelukkig niet meer geschoren te worden. Net als bij mensen zal een manchet worden opgeblazen waarna de Doppler-bloeddruk meter de bloeddruk bepaald. We meten de bloeddruk meerdere keren achter elkaar. Het duurt ongeveer vijf tot tien minuten. Bij de meeste honden katten is het verstandig om een kwartier eerder aanwezig te zijn zodat ze na de autorit eerst even tot rust kunnen komen.

Behandeling van een te hoge bloeddruk

Een hoge bloeddruk is met medicatie goed te behandelen. Welke medicatie hangt af van de hoogte van de bloeddruk en welke onderliggende problemen er spelen. Meten we een te hoge bloeddruk dan is het belangrijk om verder te kijken naar onderliggende oorzaken omdat de hoge bloeddruk alleen goed te behandelen is als ook dit probleem aangepakt wordt.
De prognose hangt af van de onderliggende aandoening en de al eventueel aanwezige schade op het moment dat de diagnose gesteld wordt.

Wilt u graag de bloeddruk van uw huisdier laten meten dan is dit mogelijk op de vestigingen in Harmelen en Vleuten. Geef dit van te voren aan zodat we dit op een goed moment in kunnen plannen. Bloeddrukmeting is ook mogelijk tijdens ons paraveterinairspreekuur in Harmelen.

Hotspot

Gedurende de zomermaanden is de “hotspot” een huidaandoening die we veelvuldig tegenkomen. Voor de baasjes is het altijd weer schrikken. Van het ene op het andere moment heeft je dier een akelige, kale ontstoken wond op zijn lijf.

Hoe ontstaat een hotspot

Een hotspot ontstaat na langdurig heftig likken of krabben door jeuk of ongemak op een bepaalde plek. Al na enkele uren kan dit een zeer uitgebreide ontsteking geven. Deze jeuk kan door veel dingen veroorzaakt worden zoals: teken of vlooienbeten, volle anaalklieren, een oorontsteking, een allergische reactie of bijvoorbeeld zwemmen in vies water waarna de hond lang nat blijft.

Het vele likken geeft een kale natte plek, de huid is vurig rood en door de bacteriële ontsteking zit er vaak een wat gele etterlaag op. Het blijven likken zorgt voor een vicieuze cirkel: meer ontsteking geeft meer jeuk en dus weer meer likken etc. Na scheren zien we vaak dat de ontsteking onder de vacht nog veel verder doorgaat dan je in eerste instantie denkt. Naast de extreme jeuk kan de hond er door de bacteriële ontsteking ook goed ziek van zijn. Ze zijn sloom, willen niet eten en hebben (hoge) koorts.

Behandeling

Een hotspot moet meteen goed aangepakt worden omdat hij zich anders in een snel tempo uitbreid. Is de hotspot nog klein en is de hond niet ziek dan kan dit thuis gebeuren. De plek moet geschoren of geknipt worden en vervolgens goed schoongemaakt met betadine. Daarna moet de wond zo droog mogelijk gehouden worden en moet voorkomen worden dat de hond blijft likken.

Is de hond er ziek van of is de plek groot of breidt deze zich ondanks de behandeling uit, dan is een bezoek aan de dierenarts nodig. Het alleen lokaal behandelen van de hotspot zal dan niet meer voldoende zijn. De dierenarts zal de wond uitgebreid scheren, wat niet altijd makkelijk is omdat de plek zeer gevoelig is. De wond wordt goed schoon gemaakt en moet vervolgens behandeld worden met een desinfecterende wondzalf (bijvoorbeeld honingzalf) of een prednison houdende antibiotica zalf, dit afhankelijk van de mate van bacteriële infectie. Is de hond ook algemeen ziek dan is deze lokale behandeling vaak onvoldoende en moet deze aangevuld worden met een antibiotica kuur en ontstekingsremmer. Belangrijk is om te voorkomen dat er verder gelikt word door middel van een kraag of als de locatie van de wond dit toelaat een petshirt.

Is de oorzaak van de jeuk bekend dan moet natuurlijk deze ook gelijk mee behandeld worden. Is uw hond gevoelig voor het krijgen van een hotspot zorg er dan door preventieve maatregelen voor dat de kans op een hotspot zo klein mogelijk wordt. Denk hierbij aan: een goede vlooien- en tekenpreventie, regelmatig reinigen van de oren met een oorcleaner, afspoelen en goed drogen van de hond na het zwemmen, tijdig trimmen van de hond als dit voor het ras nodig is.

Hyperthyreoïdie, kat

Hyperthyreoïdie is een veel voorkomend probleem bij de oudere kat. De schildklier maakt teveel schildklierhormoon aan waardoor de stofwisseling en alle processen die hier mee samenhangen in het lichaam flink opgejaagd worden. De eigenaar valt vaak op dat de kat afvalt ondanks een (erg) goede eetlust. De overmaat aan schildklierhormoon is uiteindelijk erg schadelijk voor de orgaansystemen. Het is dus belangrijk om deze ziekte op tijd op te sporen en te behandelen.

Symptomen van een te snel werkende schildklier

  • Veranderingen in gedrag: veel katten zijn hyper en erg onrustig. Dit ondanks de hogere leeftijd. Vaak hebben ze een opvallende onrustige blik in de ogen
  • Vermageren ondanks erg goede eetlust: soms eten ze alles wat los en vast zit of gaan ze zelfs eten stelen
  • Veel drinken
  • Regelmatig braken of chronische diarree kan voorkomen
  • Opzoeken van koele plekken, warmte intolerantie, snel hijgen bij warmer weer
  • Snelle hartslag, kans op hartritmestoornissen en een hartruis (door dikker worden van de hartspier door de hoge hartslag)
  • Vacht vaak dof en plukkerig
  • Hoge bloeddruk: het hart en de nieren kunnen hier ernstige schade door oplopen. Ook kan acute blindheid optreden door loslaten van het netvlies

Bij 5 tot 10% van de katten met hyperthyreoidie zien we een heel ander beeld. De zogenaamde apathische vorm. Deze katten eten slecht, slapen veel en hebben vaak spierzwakte. Daarnaast vermageren ze en is ook de hartslag veel te hoog. Bij deze katten is er vaak meer aan de hand dan alleen de hyperthyreoïdie, zoals een al bestaande hartaandoening of nierfalen

De gemiddelde leeftijd waarop we hyperthyreoïdie vaststellen ligt rond de 13 jaar.

Bij ruim 90% van de katten met hyperthyreoïdie wordt de overproductie van schildklierhormonen veroorzaakt door een goedaardig gezwel in de schildklier. In 30% van de gevallen is dit eenzijdig, in 70% van de gevallen in beide schildklierlobben en/of in ectopisch schildklierweefsel (“verdwaald” schildklierweefsel bijvoorbeeld in de borstholte). Slechts bij een klein percentage wordt de overproductie veroorzaakt door een kwaadaardig gezwel van de schildklier.

Vaak is de te grote schildklier te voelen in de hals. Bij 50% van de senior katten voelen we een vergrote schildklier (dit betekent niet meteen dat hij ook te hard werkt). De diagnose wordt daarom gesteld door middel van bloedonderzoek. We bepalen dan de totale hoeveelheid schildklierhormoon in het bloed. Normaal ligt dit tussen de 19 en 52. Bij katten met een te hoge schildklierfunctie kan dit boven de 150 uitkomen. Daarnaast is het verstandig om de lever- en nierfunctie te controleren, een bloeddrukmeting te doen en eventueel een hartecho. We kunnen zo vaststellen of er al complicaties opgetreden zijn door de overmaat aan schildklierhormoon.

Behandelmethoden

Er zijn vier verschillende behandelmethoden voor hyperthyreoïdie. Welke er gekozen wordt, hangt van een aantal zaken af zoals de leeftijd van de kat, de conditie, onderliggende problemen, gemak om pillen toe te dienen maar ook de financiële mogelijkheden van de eigenaar.

Behandeling met medicijnen

Twee maal per dag worden er dan tabletten toegediend die de productie van het schildklierhormoon remmen. Na twee tot zes weken controleren we dan de hoeveelheid schildklierhormoon en wordt de dosering indien nodig bijgesteld. Ook wordt bij deze controle gekeken naar de lever- en nierwaarden. Soms komt na een paar weken behandelen een chronisch nierfalen naar boven dat gemaskeerd werd door de hoge schildklierfunctie. Deze overactieve schildklier zorgde er namelijk voor dat de nieren harder werkten voor de start van de schildklierbehandeling. Als we nierfalen aantonen moet ook dit met medicatie en een dieet behandeld gaan worden. Valt de schildklierfunctie binnen de normaalwaarden dan kan met deze dosering doorgegaan worden. Er hoeft dan minder vaak gecontroleerd te worden, om de zes maanden is dan voldoende.
We beginnen altijd met medicijnen als therapie voordat er eventueel voor één van onderstaande mogelijkheden word gekozen. Door de schildklier alvast af te remmen, is de kat stabieler voor andere behandelmethoden en we weten dan inmiddels ook of er naast de overproductieve schildklier nog andere dingen spelen.

Behandeling met voeding

Sinds enige tijd is er van Hill’s een voeding op de markt die erg laag is in de hoeveelheid jodium. Jodium is nodig voor het aanmaken van schildklierhormoon. Bij een deel van de katten waarvan de schildklierwaarde nog niet extreem hoog is, kan deze voeding een goed effect hebben. Als ze de brokjes goed eten is dit dus een erg makkelijke manier van behandelen.

Behandeling met radioactief jodium

Het radioactieve jodium vernietigd al het hyperactieve schildklierweefsel terwijl het gezonde schildklierweefsel met rust gelaten word. Bij zeker 95% van de katten met hyperthyreoïdie geeft dit al binnen een week erg goede resultaten. Het is in principe een veilige methode die zeker bij jonge katten (waarbij nog jaren medicatie gegeven zou moeten worden) of bij katten die niet of nauwelijks te pillen zijn, aan te raden is.
Het radioactieve jodium wordt door middel van een injectie onder de huid toegediend, er is dus geen narcoserisico. Voor- en na de behandeling worden bloedwaarden, bloeddruk en gewicht in de gaten gehouden. Nadeel van deze therapie is dat de kat gemiddeld tien dagen opgenomen moet worden op de kliniek tot de radioactiviteit voldoende is afgenomen. Ook na thuiskomst geeft de kat nog straling af en moet daar rekening mee gehouden worden. Er zijn op dit moment twee klinieken waar deze therapie gedaan kan worden. De kosten liggen rond de €1000,- to €1500,-.
Bij enkele katten die deze behandeling gehad hebben, zien we dat er na enkele jaren in het gezonde schildklierweefsel zich toch een nieuw gezwelletje vormt waardoor de schildklierwaarde dan toch weer kan stijgen.

Chirurgische behandeling

Voor een operatie is het verstandig om een speciale scan te laten maken die aangeeft welk schildklierweefsel afwijkend is (één of allebei de lobben, of ook nog elders in de hals/borstholte). Deze scan kan maar op een paar klinieken in Nederland worden uitgevoerd. Bij een operatie wordt de aangetaste schildklierlob verwijderd.
Tijdens de operatie moet de bijschildklier (een orgaantje van een paar millimeter naast de schildklier dat van belang is voor de calciumhuishouding in het lichaam) gespaard worden. Wordt de bijschildklier beschadigd dan kan er een levensgevaarlijk tekort aan calcium in het bloed ontstaan. Met name als er aan beide kanten geopereerd moet worden, kan dit een groot risico zijn. Er is vijf tot 20% kans dat na een operatie recidief optreedt van het gezwel in de schildklier.
Als aan beide kanten geopereerd wordt, moet er daarna schildklierhormoon toegediend worden. De kat heeft dit hormoon namelijk wel nodig om te kunnen functioneren. Ook na de operatie moet er dan alsnog medicatie toegediend worden. Er wordt daarom ook niet zo vaak gekozen voor een chirurgische behandeling.

Welke behandeling gekozen wordt zal per dier bepaald moeten worden. In principe is hyperthyreoïdie goed te behandelen. De prognose hangt vooral af van bijkomende problemen zoals overbelasting van het hart, gemaskeerd nierfalen of hoge bloeddruk. In de beginfase, als de kat op een juiste dosering medicatie ingesteld moet worden, is de controle redelijk intensief. Daarna zullen de controles minder regelmatig plaats hoeven vinden.

Hypothyreoïdie, hond

Bij hypothyreoïdie wordt er door de schildklier te weinig schildklierhormoon aangemaakt waardoor de stofwisseling erg traag wordt. Meestal ligt de oorzaak van de verlaagde productie in de schildklier zelf. Af en toe gaat er wat fout met de aansturing vanuit de hersenen.

De twee belangrijkste aandoeningen in de schildklier, die een verminderde productie van schildklier hormonen kunnen geven, zijn:

  • Lymfocytaire thyreoïditis: dit is een ontsteking van de schildklier waarbij het lichaam antistoffen aanmaakt die de eigen schildklier aanvallen. De ontstekingsreactie die hierbij ontstaat, beschadigt de schildklier.
  • Idiopathische atrofie: idiopathisch betekent dat de oorzaak onbekend is. De schildklier wordt kleiner (atrofie) en het weefsel word deels vervangen door vetweefsel.
    Beide oorzaken komen ongeveer even vaak voor.

Hypothyreoïdie zien we vooral bij honden ouder dan twee jaar omdat de schildklier dan al langzaam achteruit gaat. Duidelijke symptomen zien we meestal rond de zes jaar. 
Er zijn enkele rassen waar we de aandoening vaker bij zien: dit zijn alle Retriever soorten, Spaniëls, Dobbermans, Bouviers en de Ierse setter.

Symptomen

De symptomen kunnen erg uiteen lopen en over het algemeen zullen ze zich ook langzaam ontwikkelen naarmate de schildklier minder gaat functioneren. Meestal zien we in het beginstadium het dunner worden van de vacht door verlies van onderwol en een wat slome uitdrukking.

Andere symptomen die op kunnen vallen zijn:

  • Loomheid, vermindering van het uithoudingsvermogen, meer slapen
  • Gewichtstoename zonder meer te eten, niet afvallen ondanks dieet
  • Dunne schilferige vacht, kaalheid, zwartverkleuring van de huid
  • Vochtophopingen rond het hoofd: door afhangen van de bovenoogleden krijgen de honden een zielige uitdrukking
  • Kreupelheden door vochtophopingen rond de zenuwen
  • Een trage en zwakke hartslag

Diagnose

De diagnose wordt gesteld door middel van bloedonderzoek. Als eerste bepalen we de hoeveelheid T4 (schildklierhormoon) in het bloed. Is dit duidelijk te laag dan wordt ook TSH (schildklierstimulerend hormoon) in het bloed bepaald. Bij een te traag werkende schildklier zal TSH dan erg hoog zijn, de hersenen proberen op deze manier de schildklier te stimuleren om meer hormoon aan te maken. 
Bij andere aandoeningen waarbij T4 ook te laag kan zijn (bijvoorbeeld bij chronisch ziek zijn) is de TSH niet verhoogd.

Behandeling

Hypothyreoïdie behandelen we door het toedienen van kunstmatig schildklierhormoon in tabletvorm. Na een aantal weken zullen we dan het bloedonderzoek herhalen en indien nodig de medicatie bijstellen. De behandeling is levenslang omdat de schildklierfunctie niet meer zal herstellen.

Binnen een paar weken zien we vaak al verbetering. De honden zijn actiever, alerter en krijgen weer hun normale hoeveelheid energie. Het volledige herstel (met name de vacht) zal drie tot zes maanden duren. In het begin van de behandeling zien we vaak de huidproblemen eerst erger worden. De hond kan meer gaan verharen en ook even meer jeuk krijgen. Het overgewicht corrigeert ook vanzelf als de stofwisseling weer normaal functioneert.

Bij goede reactie op de medicijnen is de prognose erg goed.

Jonge dieren

Op deze pagina vindt u informatie over de dracht en bevalling van uw hond of kat, en de verzorging van uw jonge pup of kitten. De informatie is opgenomen in een pdf-bestand zodat u deze als naslag op uw computer kunt bewaren.

Kattenziekte

Kattenziekte is bij de meeste mensen bekend als onderdeel van de jaarlijkse vaccinatie bij de kat. Daarnaast komt kattenziekte regelmatig in het nieuws omdat er ergens in het land een uitbraak is.

Wat is kattenziekte?

Kattenziekte is een erg besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door het Feline Panleukopenie virus. Een virus wat sterk verwant is aan het parvovirus bij de hond. Katten kunnen besmet worden door onderling contact maar ook indirect (bijvoorbeeld via kleding van de eigenaar). Het virus kan erg lang overleven in de omgeving en is zeer besmettelijk wat kattenziekte tot een gevreesde ziekte maakt.

Kattenziekte kan voorkomen bij dieren op alle leeftijden. Maar geeft vooral problemen bij jonge dieren.

Symptomen

Enkele dagen nadat een gevoelige kat in aanraking gekomen is met het virus wordt de kat algemeen ziek: hij is lusteloos, heeft koorts en wil niet meer eten en drinken. Heftig braken en waterdunne diarree (soms met bloed erbij) treden op de voorgrond. Het dier zal op deze manier snel uitgedroogd raken. Van de dieren met ziekteverschijnselen zal 70 tot 80% overlijden ondanks instellen van ondersteunende therapie. Bij zwakke dieren kan dit proces zo snel gaan dat de dieren zonder duidelijke ziekteverschijnselen overlijden.

Kittens die in de baarmoeder besmet zijn met kattenziekte hebben vaak een onvoldoende ontwikkeling van de kleine hersenen, waardoor ze levenslang incoördinatie of trillingen kunnen laten zien.

Diagnose

De diagnose kattenziekte kunnen we stellen door bij een verdacht dier de ontlasting te testen. De ontlasting wordt uit de anus gehaald met een speciale swab of een vochtig wattenstaafje. Deze ontlasting wordt dan getest op de aanwezigheid van antistoffen tegen het parvovirus. De test is ontwikkeld voor honden maar is ook bruikbaar bij katten. Is de kat in de afgelopen zeven tot tien dagen geënt tegen kattenziekte, dan kan de test vals positief zijn omdat de enting dan de testuitslag beïnvloedt.

Therapie

Kattenziekte wordt veroorzaakt door een virus, er zijn helaas nog geen effectieve virus remmende medicijnen tegen dit parvovirus. Het enige wat we dus kunnen doen is de kat zo goed mogelijk ondersteunen en de symptomen bestrijden.

Dit kan door:

· Dwangvoeren: katten die niet eten en drinken verzwakken snel. Bijkomend probleem is dat bij niet eten de lever gaat vervetten waardoor deze slechter functioneert en het dier zich nog slechter gaat voelen.

· Infuus: zowel om de uitdroging op te heffen als om deze te voorkomen bij dieren die nog niet zo ziek zijn.

· Koortsremmer: koorts zorgt voor slecht eten, het remmen van de koorts kan dus helpen bij herstel.

· Anti braakmiddel: veelvuldig braken geeft uitdroging en dwangvoeren is alleen mogelijk als de kat het vervolgens niet meteen weer uitbraakt.

· Antibiotica: werkt niet tegen het virus zelf maar kan er wel voor zorgen dat er geen bijkomende bacteriële infecties te voorkomen en om overgroei van “foute” bacteriën in de al aangetaste darm te voorkomen.

Ondanks alle bovengenoemde maatregelen overlijdt helaas 70 tot 80% van de zieke dieren. Het virus kan jarenlang in de omgeving overleven dus het is vrijwel onmogelijk om alle besmettelijke virusdeeltjes weg te krijgen. Wel is het mogelijk om het aantal besmettelijke virusdeeltjes sterk te reduceren door de ruimte waarin de katten komen goed te reinigen en desinfecteren alsmede al de voer-en drinkbakjes, kleedjes en speeltjes.

Bescherming tegen kattenziekte

· FPV (Kattenziekte) is onderdeel van de vaccins die wij in Nederland aan katten geven

De eerste vaccinatiereeks tot volledige bescherming tegen FPV moet gebeuren tijdens de volgende leeftijden van een jonge kat of kitten:

· 9 weken en 12 weken (ook op 16 weken is op dit moment alleen het advies als de kat leeft in een hoog risicogebied).

· 6 – 12 maanden leeftijd.

Hierna, dus bij de volwassen kat, moet de FPV vaccinatie met een interval van 3 jaar gegeven worden. Dat staat los van de niesziekte vaccinatie die wel ieder jaar gegeven moet worden om goede bescherming te behouden.

Volwassen katten die langer dan 3 jaar niet gevaccineerd zijn tegen kattenziekte dienen zo snel mogelijk een vaccinatie te krijgen tegen FPV. Er wordt vrij snel bescherming opgebouwd na vaccinatie. Bij deze katten is het advies de vaccinatie na 1 jaar te herhalen om volledige bescherming op te bouwen.

Keizersnede

De keizersnede is een operatie die bij ons op de praktijk regelmatig wordt uitgevoerd. In zo’n 90% van de gevallen gaat het hierbij om een hond, bij katten hoeven we dus veel minder vaak in te grijpen.

Redenen voor een keizersnede

  • Te grote pups/kittens. Dit gebeurt vooral bij kleine nestjes of bij bepaalde rassen (bijvoorbeeld de bulldog) waarbij de pups/kittens in verhouding tot het geboortekanaal te groot zijn.
  • Foute ligging van een pup/kitten. Het meest voorkomend is een pup of kitten dat dwars voor de bekkeningang ligt, waardoor deze in de weg ligt voor de overige pups en kittens.
  • Weeënzwakte. Door uitputting of een calciumtekort is de baarmoeder niet meer in staat om voldoende samen te trekken.

De voorbereiding

Als er besloten wordt tot een keizersnede is het belangrijk dat alles goed voorbereid wordt en dat er voldoende handen beschikbaar zijn. Daarom laten we vaak ook de eigenaar bij de operatie blijven om te helpen met het verzorgen van de pups of kittens.

Voorbereidingen op de operatie

Voordat we de moeder onder narcose brengen wordt eerst in de operatiekamer alles klaargelegd zodat we snel aan de slag kunnen als ze eenmaal slaapt. Door de stress van de bevalling merken we namelijk dat de moederdieren slechter en minder lang slapen dan bij een normale operatie. Ook willen we natuurlijk zo weinig mogelijk narcose geven om de pups of kittens te beschermen.
Naast de operatieset worden er ook voldoende handdoeken klaargelegd om de pups of kittens droog te wrijven en wordt de couveuse aangezet om het kroost warm te houden. We proberen de moeder te scheren als ze nog wakker is, hierbij wordt tot net voorbij de tepels geschoren zodat de jongen deze straks gemakkelijk kunnen vinden. Omdat de baarmoeder buiten de buik gehaald moet worden wordt er een flink stuk geschoren. 
Hierna wordt er in de meeste gevallen een naald in een van de poten gezet, zodat we het narcosemiddel direct in de bloedbaan kunnen spuiten en indien nodig infuus toe kunnen dienen. Als de moeder slaapt, wordt ze geintubeerd (om extra zuurstof te geven en later gasnarcose bij te kunnen geven).

Vervolgens wordt de buik goed gewassen en met sterilium gedesinfecteerd, waarna ze op de operatietafel uitgebonden wordt. Om te zorgen dat ze tijdens de operatie niet teveel afkoelt gebruiken we een warmtematje. 
Ook wordt ze aangesloten op het gasnarcoseapparaat voor het toedienen van extra zuurstof en om haar hartritme te kunnen bewaken. Als de moeder nog wat gevoelig is op de huid wordt dit lokaal nog wat extra bijverdoofd.

De keizersnede

Nu wordt er een snede gemaakt precies tussen de melklierpaketten door de huid en de buikwand. De snede maken we zo groot dat we de baarmoeder helemaal uit de buik kunnen halen. De baarmoeder wordt op een zodanige plek ingesneden dat het mogelijk is om de jongen uit beide baarmoederhoornen via een snee te verwijderen. Als de dierenarts een pup of kitten uit de baarmoeder gehaald heeft, wordt het vlies verwijderd en een klem gezet op de navelstreng waarna deze kan worden doorgeknipt. Vervolgens worden de pups/kittens overgegeven aan een assistente/de eigenaar.
Het jong krijgt dan wat in de bek toegediend om de ademhaling te stimuleren en om het narcosemiddel op te heffen (wat ze via de navelstreng binnen gekregen hebben). Zo nodig wordt de neus leeg gezogen met een slangetje. Vervolgens moeten de pups/kittens drooggewreven worden om de ademhaling te stimuleren. Ademen en piepen ze goed dan kan de klem van de navelstreng verwijderd worden en word de navelstreng ontsmet met wat jodium. De pups/kittens kunnen dan lekker in de couveuse.

Als alle pups/kittens eruit gehaald zijn, wordt de baarmoeder weer netjes gehecht en terug in de buik gebracht. 
Als de baarmoederwand in erg slechte toestand is, kan besloten worden om ook tijdens de zelfde operatie de baarmoeder mee te verwijderen. We doen dit liever niet omdat door de dracht alles extra doorbloed is, de bloedvaten zijn dus veel groter dan bij een gewone sterilisatie wat extra risico’s zich mee kan brengen. 
Indien nodig kan de moeder nu wat dieper onder narcose gebracht worden om te hechten, de pups/kittens hebben er nu geen last meer van.

Soms is de baarmoederwand al behoorlijk geïrriteerd door de lange duur van de bevalling en/of is het vruchtwater erg vies. In die gevallen laten we wat vloeibare antibiotica en vocht achter in de buik voor we deze weer dicht maken om een buikvliesontsteking te voorkomen. 
Daarna wordt de buikwand, het onderhuidse vet en de huid gesloten. De huid wordt met een onderhuidse hechting gesloten zodat de jongen er geen last van hebben bij het drinken. Over de wond brengen we een klein beetje wondzalf aan, niet teveel want de jongen moeten goed bij de (schone) tepels kunnen.

Nazorg

Vaak wordt de moeder nu al een beetje wakker waardoor de jongen er meteen bij gelegd kunnen worden. De jongen worden gecontroleerd op geslacht, gehemelte en hart-en longfunctie. Twee uur na de narcoseprik kan de moeder wakker gespoten worden, waardoor ze al snel met de jongen mee naar huis kan. Ze krijgt nog voor een aantal dagen antibiotica en een ontstekingsremmer mee. Tien dagen na de operatie moet de wond gecontroleerd worden en worden eventuele hechtingen verwijderd. Het is belangrijk om de eerste dagen na de operatie de temperatuur van de moeder goed in de gaten te houden. Soms komt na een keizersnede de melkgift wat moeilijker op gang, het gewicht van de jongen moet dus goed in de gaten gehouden worden (ze mogen na de geboorte niet afvallen) en indien nodig moeten ze met de fles wat bijgevoerd worden. Over het algemeen herstellen ze heel snel van de operatie en zijn ze met twee à drie dagen weer de oude.

Konijn en knaagdier, gebitsproblemen

Veel voorkomend bij konijnen en knaagdieren zijn problemen met het gebit. Doorgroeiende snijtanden en haakjes op de kiezen zorgen voor veel ongemak. De pijn die hiermee gepaard gaat, zorgt ervoor dat het dier zijn kauwbeweging aanpast. Hierdoor kunnen de problemen toenemen. Tijdig vaststellen en behandelen van een gebitsprobleem is daarom belangrijk.

In tegenstelling tot bij mensen groeien de tanden bij konijnen en knaagdieren continu door. De tanden groeien tot wel 2 tot 2.5 mm per week. Van deze tanden zit ongeveer 2/3 in de kaak. Zo zit de tand stevig vast en is uitermate geschikt om goed te knagen. Het voer wordt gemalen door een horizontale kauwbeweging waarbij de kiezen netjes op elkaar afslijten. Als groei en slijtage niet in evenwicht zijn ontstaan er problemen.

Symptomen die kunnen wijzen op gebitsproblemen:

  • Het dier eet niet of slecht maar toont wel interesse in het eten
  • Spelen met eten en proppen maken
  • Speekselen, waardoor het bekje nat is. Ook de binnenkant van de voorpootjes kan nat zijn door extra wassen. De huid kan ontstoken raken door het chronisch nat zijn.
  • Oog- en/of neusuitvloeiing door aantasting van de traanbuizen.
  • Zwelling van de kop door abcessen aan de kaak
  • Slechte conditie en slecht verzorgde vacht
  • Maagdarmproblemen. Omdat het dier niet genoeg eet of afwijkend kauwt, kan er obstipatie of een gasbuik optreden
  • Vermagering

Als een konijn of knaagdier een van de bovenste symptomen vertoont, is het goed om het gebit na te laten kijken. Soms is het nodig om dit onder sedatie te doen om de bek helemaal goed te kunnen bekijken. Bij zowel het konijn als de cavia kun je de bek bij een wakker dier niet ver genoeg openen waardoor de achterste kiezen soms niet goed te inspecteren zijn. 
Als een konijn voor de enting komt, kijken we ook altijd naar het gebit. Het kan dan zijn dat we puntjes op de kiezen zien. Slijt het gebit dan verder normaal af en zijn er geen wondjes in de bek dan is dit geen probleem. Als het konijn goed blijft eten zijn ze bij een volgende controle waarschijnlijk weer netjes afgesleten.

Verkeerde voeding is een van de belangrijkste oorzaken van gebitsproblemen!

Voeding kan op twee manieren gebitsproblemen geven:

Een niet uitgebalanceerde voeding bevat vaak te weinig calcium

Te weinig calciumopname (door bijvoorbeeld geven van gemengde granenvoeding) zorgt voor een tekort aan calcium in het bloed. Het konijn/de cavia zal dit proberen op te lossen door calcium uit de botten op te nemen. Omdat dit ook in het kaakbot gebeurd zal er een afwijkende stand van de kiezen ontstaan omdat het kaakbot minder steun geeft. Door de afwijkende stand slijten de kiezen afwijkend af waardoor het gebit in een negatieve cirkel terecht komt. Ook zullen de wortels in de verkeerde richting gaan groeien door ontbreken van de juiste druk in het kaakbot, ze kunnen zo ontstekingen geven aan de traanbuizen die net boven de wortels in het kaakbot lopen. De ontsteking van de traanbuis geeft zo ontstoken ogen met veel pussige oog uitvloeiing. 

Een voeding bestaande uit een goede biks (alle brokjes hetzelfde, met veel vezels), goed hooi en gemengd groenvoer bevat voldoende calcium.  Het geven van een calciumknaagsteen is geen goede oplossing. Het konijn neemt deze calcium “te efficiënt” op waardoor een teveel aan calcium zal zorgen voor blaasstenen en blaaszand.

Te weinig ruwvoer

Ruwvoer zit laag in energie en bevat veel vezels die goed zijn voor het maagdarmkanaal. Als er veel van gegeten wordt, wordt er langdurig gekauwd waardoor de kiezen goed afslijten. Een konijn/cavia hoort altijd onbeperkt de beschikking tot hooi te hebben.

Andere oorzaken voor gebitsproblemen:

  • Trauma: als een tand afbreekt zal deze naar verloop van tijd meestal weer terug groeien. De stand kan dan echter anders zijn waardoor de slijtage niet meer goed is. Groeit de tand niet meer terug dan zal de tegenoverliggende tand niet meer slijten en doorblijven groeien. Ook zien we met name bij de cavia regelmatig een kaak luxatie, het kaakgewricht is dan opgerekt of zelfs uit de kom (geweest) waardoor een normale kauwbeweging niet mogelijk is.
  • Erfelijk afwijkende stand van de snijtanden bij het konijn. De onderkaak is hierbij langer waardoor de snijtanden niet op elkaar afslijten. Deze groeien alle 4 door waardoor de zogenaamde olifantstanden ontstaan. Ook de kauwbeweging met de kiezen word hierdoor uiteindelijk afwijkend.
  • Afwijkend kauwgedrag

Behandeling

Als een konijn/cavia slecht eet en er is een gebitsprobleem vastgesteld dan kan dit behandeld worden door onder narcose het gebit te vijlen. Alleen onder narcose is het mogelijk om de bek helemaal goed te bekijken en om voldoende ruimte te maken om de behandeling uit te voeren. Word de beksperder op de snijtanden ingebracht bij een wakker konijn dan kan deze door tegenstribbelen zijn kaak luxeren. De haakjes worden met een vijl of boortje verwijderd waardoor de kiezen weer normaal op elkaar af kunnen slijten. Is de stand van de kiezen al erg afwijkend dan kan het door het continu doorgroeien van de kiezen nodig zijn om dit elke zes weken te doen. Soms is het ook nodig om de lengte van de snijtanden in te korten. Dit gebeurd altijd door de tanden af te slijpen, bij knippen van de snijtanden kunnen deze splijten wat voor andere problemen kan zorgen.

Bij een konijn met olifantstanden is het verstandig om de snijtanden te verwijderen. Elke drie tot zes weken de snijtanden slijpen geeft veel stress. Omdat de snijtanden vaak toch al snel weer iets te lang zijn, past het konijn zijn kauwgedrag aan waardoor je snel haken krijgt op de kiezen. Verwijderen is een blijvende oplossing en zorgt ervoor dat de kiezen goed af kunnen slijten. Ook zonder snijtanden kunnen konijnen goed hooi en biks eten. Groenvoer moet vaak in wat kleinere stukken aangeboden worden.

Konijn, plakpoep

Normale konijnenkeutels zijn donkerbruin, hard en ongeveer twee tot vier mm groot. Regelmatig zien we echter bij het konijn zogenaamde plakpoep, plakkaten met zachtere ontlasting die vastkoeken rond de anus. Naast het feit dat dit onhygiënisch is, zijn er zeker in de zomer ook risico's op het krijgen van myasis (een besmetting met maden van de vlieg. Vliegen vinden het heerlijk om eitjes te leggen in deze plakpoep). Plakpoep kan meerdere oorzaken hebben en is belangrijk om tijdig aan te pakken.

Plakpoep of diarree

Om dit onderscheid te maken is het belangrijk om te beseffen dat het konijn twee soorten ontlasting heeft. De dagontlasting: dit zijn de harde keutels die je normaal in het hok vindt. En de nachtontlasting: dit zijn zachtere keutels uit de blinde darm, het konijn hoort deze rechtstreeks uit de anus zelf op te eten. Dit is belangrijk omdat in deze ontlasting nog veel noodzakelijke vitaminen zitten die door de bacteriën in de dikke darm gevormd worden.

Bij diarree is de dagontlasting dun en vind je geen normale keutels meer in het hok. Bij plakpoep eet het konijn de nachtontlasting niet netjes op waardoor deze rond de anus vast gaat koeken. Gedurende de dag worden er dan wel normale keutels gevormd.

Oorzaken van plakpoep

· Een van de belangrijkste oorzaken is overgewicht. Als het konijn te dik is, kan het simpelweg niet meer goed bij de anus waardoor hij de nachtkeutels niet op kan eten.
· Pijn en/of ongemak is een tweede veel voorkomende oorzaak. Heeft uw konijn bijvoorbeeld rugpijn, dan zal hij de rug niet zover kunnen/willen buigen om de nachtkeutels op te eten.
· Vieze smaak van de nachtkeutels. Medicatie en dan met name antibiotica kan een vieze smaak aan de ontlasting geven waardoor het konijn deze tijdelijk niet op eet.
· Pinworm. Dit is een worm die leeft in de blinde darm van het konijn. Bij de meeste konijnen geeft dit geen problemen.

Oplossen van plakpoep

Plakpoep door het geven van medicatie zal binnen een paar dagen na af maken van de kuur vanzelf weer verdwijnen. Wel is het dan belangrijk om de plakpoep dagelijks te verwijderen en het gebied rond de anus schoon en droog te houden.

Heeft een konijn vaker of langdurig plakpoep dan is het verstandig om een dierenarts het konijn na te laten kijken. Bij overgewicht is het verstandig om het konijn op dieet te zetten (juiste voeding in de juiste hoeveelheden). Afvallen geeft ook meteen minder belasting van de gewrichten waardoor de kans op pijn en ongemak ook afneemt.

Is er bij het onderzoek sprake van gevoeligheid van de rug of heupen dan kan er gekozen worden voor het geven van een pijnstiller/ontstekingsremmer voor enkele weken. Ook als we geen pijnreactie vinden, is het soms verstandig om deze medicatie te geven gedurende een proefperiode. Dit omdat het konijn als prooidier gewend is om pijn te verbergen, het kan dus zijn dat we dit missen tijdens een onderzoek.

De aanwezigheid van pinworm kan getest worden door middel van onderzoek. De eitjes van deze worm komen met de nachtontlasting mee naar buiten en blijven rond de anus zitten. Door met een plakbandje goed tegen de anus te drukken plakken deze hier aan vast als ze aanwezig zijn. Onder de microscoop kunnen we deze dan zien. Tonen we pinworm aan dan is dit goed te behandelen met een ontwormmiddel.

Bij de meeste konijnen is door aanpassen van dieet/afvallen, eventuele pijnbestrijding of indien nodig ontwormen de plakpoep op te lossen. Bij enkele konijnen blijft het aanwezig. Mogelijk omdat dit inmiddels een gewoonte is om de nachtontlasting niet op te eten of omdat het konijn gewoon te lui is om dit te doen. Het is dan belangrijk om de aangekoekte ontlasting te blijven verwijderen om te zorgen dat er geen ontstekingen ontstaan in het gebied rond de anus. Korter maken van de haren door scheren of knippen kan het schoon houden makkelijker maken.

Konijn, samen huisvesten

Een konijn is een gezelschapsdier, in het wild is het gewend om in groepen te leven. Een konijn is dus ook liever niet alleen. Door eenzaamheid kunnen er gedragsafwijkingen optreden.

Het beste kun je konijnen bij elkaar zetten die dezelfde leeftijd hebben. Dus allebei jong of allebei ouder. Optimaal is twee konijntjes uit hetzelfde nest.

De beste combinatie is een mannetje en een vrouwtje. Er moet dan wel voor gezorgd worden dat er geen ongewenste nestjes komen. De konijntjes kunnen vanaf drie tot vier maanden leeftijd geslachtsrijp zijn. Ze moeten dan apart gezet worden, zorg er wel voor dat ze elkaar nog kunnen zien.

Indien de testikels van het mannetje al goed zichtbaar zijn kunnen we mannetjes castreren op 3 maanden leeftijd, zodat ze niet uit elkaar hoeven. Anders castreren we de mannetjes op 4-6 maanden leeftijd. Drie tot zes weken later kunnen ze weer bij elkaar (vanaf dat moment is het mannetje niet vruchtbaar meer). Op een later moment kan het vrouwtje nog gesteriliseerd worden om onderstaande redenen. Bij twee konijntjes van hetzelfde geslacht kan het beste gekozen worden voor twee mannetjes.

Castratie en sterilisatie

Door castratie of sterilisatie voorkom je ongewenst, door hormonen bepaald, gedrag zoals dominantie, sproeien, agressie en vechten. Vaak zien we dat een konijntje dat in de puberteit komt ineens niet meer het lieve konijntje is. Het konijn kan gaan grommen, stampen en bijten. Het gedrag verbetert over het algemeen na de castratie of sterilisatie. Bij vrouwtjes is het steriliseren ook belangrijk om op latere leeftijd baarmoedertumoren te voorkomen.

Ook konijntjes uit hetzelfde nest kunnen als de puberteit begint gaan vechten. Ze moeten dan uit elkaar gehaald worden en snel geholpen worden. Gebeurt dit te laat dan kunnen ze slecht weer samen gezet worden omdat ze kunnen blijven vechten. Onderling vechten is ook te voorkomen door ze voldoende ruimte te geven: één van de twee moet zich terug kunnen trekken voor een “time-out”. Als je oudere konijnen bij elkaar zet (bijvoorbeeld als er een konijn overleden is), is ook de combinatie mannetje en vrouwtje het beste. Als konijnen niet met elkaar overweg kunnen, kunnen ze zich echt doodvechten.

Niet alles kan dus zomaar bij elkaar. Bij niet geholpen konijnen heb je de meeste kans op vechten. Als je op zoek gaat naar een maatje voor je konijn is het handig om het konijn mee te nemen: hij/zij zal het dan al aangeven als het echt niet gaat klikken. Ga je het nieuwe konijn halen bij een konijnenopvang dan kunnen ze je daar vaak goed adviseren omdat ze veel ervaring hebben met het koppelen van konijnen.

Konijn, sterilisatie

Sterilisatie van het konijn

Mannetjes konijnen worden vaak gecastreerd, dit in verband met gedrag en om dracht te voorkomen als het mannetje bij een vrouwtje wordt gezet. Vrouwelijke konijnen worden dan vaak niet geholpen terwijl dit wel verstandig zou zijn. Je voorkomt op deze manier dat het vrouwtje op latere leeftijd baarmoedertumoren of een ander baarmoederprobleem krijgt. Deze zijn te voorkomen door het vrouwtje op jonge leeftijd te laten “helpen”.

Redenen om een vrouwtjes konijn te laten steriliseren:

  • Het voorkomen van ongewenste dracht
  • Het voorkomen van ontstekingen aan de baarmoeder
  • Het voorkomen van tumoren in de baarmoeder en hiermee samenhangende uitzaaiingen naar de longen
  • Het voorkomen van hormonale problemen door cystes op de eierstokken
  • Het voorkomen van agressiviteit door dominantie bij vrouwelijke konijnen tegen het mannetje of ook tegen mensen. Dominantie kan zich uiten in rijden op het mannetje of sproeien. Ook kan een lief konijntje door hormonen veranderen in een grommend/bijtend konijn.

Bij wel 60% van de vrouwelijke niet gecastreerde dieren boven de twee jaar komen baarmoedertumoren voor, boven de vier jaar is dit percentage al gestegen naar 60 tot 80%. De tumoren kunnen uitzaaien naar bijvoorbeeld de longen en zo luchtweg problemen geven.

Hoe gaat een sterilisatie bij een konijn in zijn werk

Vanaf een leeftijd van zes maanden kan een konijn gesteriliseerd worden. Het konijn is dan volwassen genoeg om de narcose aan te kunnen en er zit nog niet veel vet rond de baarmoeder waardoor de operatie relatief makkelijk uit te voeren is (bij oudere dieren bevindt zich erg veel vet in de ophangbanden van de baarmoeder wat de operatie moeilijker maakt). Konijnen zijn wat gevoeliger voor een narcose dan honden en katten. Door de juiste voorzorgsmaatregelen te nemen, zorgen we ervoor dat dit ook bij het konijn veilig kan gebeuren.

Het konijn wordt gewogen zodat we een gepaste narcose kunnen geven. Tijdens de operatie houden we het konijn in slaap met een veilige gasnarcose en extra zuurstof. We geven een goede pijnstiller, medicatie om de darmmotiliteit te bevorderen en onderhuids infuus. Tijdens de operatie houden we de temperatuur goed in de gaten.

Zowel de eierstokken als de baarmoeder worden verwijderd, dus eigenlijk zouden we moeten spreken over een castratie. De baarmoeder wordt weg gehaald zodat hier geen gezwelletjes meer in kunnen ontstaan. De buik hechten we vervolgens in drie lagen, alle hechtingen zitten onderhuids zodat het konijn er niet aan kan zitten. Eventuele open plekjes worden met speciale huidlijm gesloten.

Als we klaar zijn gaat het konijn in een verwarmd hok en geven we een anti-middel om de narcose op te heffen. Zodra het konijn wakker is, wordt het gedwangvoerd met speciaal recoveryvoer om het maagdarmkanaal te ondersteunen.

Als het konijn naar huis gaat krijgt het een pijnstiller en darmstimulerende medicatie mee. Na tien dagen moet de wond gecontroleerd worden of deze netjes genezen is.

Door een goede verzorging worden konijnen steeds ouder. Tijdige sterilisatie kan dus veel gezondheidsproblemen op latere leeftijd voorkomen.

Konijn, winter buiten

Konijnen zijn sterke dieren die zich goed aan kunnen passen aan weersveranderingen. Als in het najaar de daglichtlengte af neemt en het weer slechter wordt, gaat het konijn in de rui. De zomervacht maakt zo plaats voor een dikke warme wintervacht. Deze vacht heeft een goede isolatie waardoor het warmteverlies minimaal is.

Voeding

Goede voeding is erg belangrijk in de winter, het zorgt voor een goede wintervacht en een isolerende vetlaag. Onbeperkt goed hooi moet altijd beschikbaar zijn. Ook moet er voor gezorgd worden dat er altijd ontdooid water is (bijvoorbeeld door een thermo sok om het flesje te doen). Zout of suiker aan het water toevoegen is niet goed voor het konijn! Vaak zit het konijn in de zomer regelmatig in de ren en heeft dan de mogelijkheid om gras te eten, in de winter kun je dit compenseren door meer groenvoer te geven.

Huisvesting

Zorg er voor dat het hok voldoende beschermd is tegen regen, wind en tocht. En dat er extra stro aanwezig is om een lekker nestje te bouwen. Ook bij flinke vorst kan het konijn in een goed hok met voldoende stro zich prima aanpassen, ’s nachts kan dan eventueel een deken over het hok geplaatst worden.

Veel mensen hebben de neiging om het konijn in de winter naar binnen te halen. Voor het konijn is het binnen met zijn wintervacht echter veel te warm. Is het buiten te nat dan kun je het konijn wel een plekje geven in de schuur of een andere koele ruimte, zorg dan wel dat er voldoende licht is.

In de winter zitten we lekker binnen bij de verwarming en zal het konijn, buiten de voerbeurten om, minder aandacht krijgen dan in de zomermaanden. Het konijn kan hierdoor gefrustreerd raken en bijvoorbeeld gaan bijten. Omdat konijnen sociale dieren zijn is het verstandig om er voor te zorgen dat ze in ieder geval met zijn tweeën buiten de winter door brengen. Probeer daarnaast toch regelmatig voldoende aandacht te geven.

Laparoscopie: voor- en nadelen

Vanaf 2015 is het bij ons op de praktijk mogelijk om uw hond laparoscopisch (via een kijkoperatie) te laten steriliseren. Via twee kleine gaatjes worden er nadat de buik op spanning is gebracht instrumenten ingebracht waarmee we de eierstokken in beeld kunnen brengen en kunnen verwijderen. Vanwege onze apparatuur doen wij deze operatie bij honden vanaf +- 15kg, bij twijfelgevallen is het goed om met de dierenarts te overleggen of laparoscopie ook bij uw dier mogelijk is.

Waarom sterilisatie via laparoscopie?

De voordelen op een rijtje:

· Twee kleine buikwondjes in plaats van een langere wond. De wondjes genezen sneller omdat ze kleiner zijn. Er is minder kans op infectie omdat de dierenarts niet met de handen in de buik komt.
· Beter overzicht in de buik. Door het gebruik van een camera hebben we een mooi overzicht van de organen in de buik. Zo kunnen we een beeld krijgen van de nieren, milt, lever, darmen en de blaas. Tevens kunnen we beter controleren op nabloedingen.
· Snel herstel met minder napijn. Honden zijn vaak sneller hersteld van de operatie. Er is minder napijn omdat er minder hard aan de eierstokken getrokken hoeft te worden.
· Minder kans op wondcomplicaties. De gaatjes in de buikwand zijn zo klein dat er geen kans is op wondbreuk.
· Geen hechtmateriaal in de buik. De eierstokken worden niet afgebonden met lichaamsvreemd hechtmateriaal, het lichaam hoeft

dit dus niet af te breken. De huidwondjes zijn kleiner en ook daar is dus minder hechtdraad nodig.

Wat kunnen de nadelen zijn van laparoscopische sterilisatie?

· Als de baarmoeder er afwijkend uitziet, kan het zijn dat deze ook verwijderd moet worden. Dit kan niet laparoscopisch waardoor de sterilisatie op de traditionele manier voortgezet moet worden. Als de eierstokken erg groot zijn, krijg je ze niet naar buiten door de kleine laparoscopische operatie gaatjes. Het gaatje zal dan iets groter gemaakt moeten worden. De eierstokken zijn dan wel laparoscopisch verwijderd waardoor de hond minder napijn heeft.
· De milt kan worden aangeprikt bij het met gas opblazen van de buik. Dit is zeldzaam en geeft doorgaans ook geen problemen in het herstel van de hond, maar als dit gebeurt kan er wat (teveel) bloed in de buik liggen waardoor niet goed te controleren is of er nog bloeding is bij de verwijderde eierstok als dit laparoscopisch wordt gedaan. Dit kan een reden zijn om de sterilisatie dan op de traditionele wijze voort te zetten.
· De kosten zijn hoger dan bij een traditionele sterilisatie vanwege gebruik van speciale apparatuur, extra assistentie tijdens de operatie en onderhoud van instrumentarium.
· Storing van apparatuur. In een zeldzaam geval zal bij een storing aan de apparatuur (zoals uitvallen van de camera) de ingreep niet door kunnen gaan. De operatie zal op de traditionele wijze worden voortgezet.
· Niet in beeld kunnen krijgen van de eierstokken. In een enkel geval zal het door ligging van de buikorgane /ophangbanden moeilijk/niet mogelijk zijn op de eierstokken optimaal in beeld te krijgen. Goed in beeld hebben, is een vereiste om de operatie veilig uit te kunnen voeren. Duurt het erg lang dan kan het narcose technisch voor de hond beter zijn om de sterilisatie traditioneel te doen.

Leptospirose (ziekte van Weil)

De ziekte van Weil is bij de meeste mensen wel bekend als onderdeel van de jaarlijkse vaccinatie. Maar wat is de ziekte van Weil eigenlijk precies?

De ziekte van Weil wordt veroorzaakt door een bacterie, een zogenaamde leptospire. Er zijn een heleboel verschillende leptospiren bekend, waarvan een deel de hond ziek kan maken. Ook mensen zijn overigens gevoelig voor deze bacterie. De bacterie bevindt zich in de urine van besmette dieren en kan op deze manier in de omgeving verspreid worden.

Besmetting kan plaatsvinden door

· Onderling contact: likken en snuffelen tussen dieren onderling
· Zwemmen, wandelen in besmet water; besmetting dan met name door ratten
· Besmet voedsel (bijvoorbeeld rauwe melk), drinkwater of urine (denk hierbij aan opspattende urine van koeien in de melkput. Vroeger stond de ziekte van weil ook bekend als melkerskoorts omdat boeren in de melkput besmet werden)
· Beet van besmette knaagdieren
· Koeien en varkens kunnen als tussengastheer ook een besmettingsbron vormen

De bacterie dringt door de huid of slijmvliezen het lichaam binnen en verspreidt zich vervolgens via het bloed in ongeveer een week door het lichaam. Daarna tast het verschillende orgaansystemen aan, waarbij vooral lever, nieren en bloedvaten beschadigd worden.

Symptomen

Symptomen kunnen erg variëren. Anorexie, koorts, malaise, braken en diarree worden vaak gezien. Daarnaast kunnen bloedingen, ademhalingsproblemen, bewegingsproblemen door aantasting van de gewrichten, nierfalen en icterus (geel worden door leverfalen) waargenomen worden.

De optredende symptomen hangen af van welke leptospire- bacterie verantwoordelijk is voor de infectie. Ook niet alle honden worden acuut duidelijk ziek. De ziekte kan ook chronisch verlopen, waarbij dan vaak chronisch nierfalen gezien wordt.

Diagnose

De diagnose kan gesteld worden op basis van het klinisch beeld, algemeen bloedonderzoek (lever en nierwaarden) en het aantonen van antilichamen tegen de bacterie in bloed of urine.

Behandeling

Als we er tijdig bij zijn is met intensieve verpleging (opname, antibiotica, infusen etc.) de hond vaak nog wel te redden. Omdat de ziekte zeer besmettelijk is, ook voor de mens, zijn wel quarantaine maatregelen nodig.

Preventie

Gelukkig kunnen we vaccineren tegen de ziekte van weil. Dit moet in ieder geval jaarlijks gebeuren. Het lichaam bouwt namelijk voor een bacterie geen langdurige weerstand op. De vaccinatie beschermt niet tegen een infectie, maar zorgt er wel voor dat de hond niet de acute (en levensbedreigende) vorm van de ziekte van Weil kan krijgen.

Longworm

Longworm bij de hond en kat

Naast de algemeen bekende maagdarmparasieten horen we de laatste jaren steeds vaker over besmettingen met longworm. Longworm kan zowel bij de hond als de kat voorkomen, en wordt wat vaker gezien bij jonge dieren. In Nederland komen meerdere soorten longworm voor. Onze huisdieren kunnen besmet worden door het opeten van besmette slakken en andere kleine dieren. Steeds meer slakken zijn besmet met deze longworm waardoor het risico dat onze huisdieren er mee besmet worden steeds groter wordt.

Bij de hond zien we meestal de Franse hartworm (Angiostrongylus vasorum). Wat een beetje een misleidende naam is aangezien de wormen in de longaders zitten en niet in het hart. Bij de kat zien we meestal Aelurostrongylus abstractus.

Hoe worden onze huisdieren besmet?

De hond of  kat wordt besmet door het opeten van larfjes. Deze larfjes dringen door de darmwand heen en gaan vervolgens via de lever en het hart naar de longen. Tegen de tijd dat ze daar aan gekomen zijn ze volwassen geworden. Deze volwassen wormen van1½ tot 2½ cm lang nestelen zich in de kleine longslagaders. Alle volwassen wormen leggen eitjes die weer jonge larfjes worden. Als een dier niet behandeld wordt, kunnen deze volwassen wormen erg lang aanwezig blijven en dus eitjes blijven leggen. Deze eitjes of larfjes dringen door de wand van de longblaasjes heen en worden vervolgens opgehoest. De hond of kat slikt deze door waarna ze via de ontlasting in de buiten wereld terecht komen. Deze larfjes worden vervolgens opgegeten door slakken die als tussengastheer optreden. Deze word weer opgegeten door de hond of kat waarna de cyclus weer van vooraf aan begint. Besmetting kan ook optreden door het opeten van bijvoorbeeld een muis, vogel of hagedis die een besmette slak opgegeten heeft.

Symptomen

De symptomen die we zien bij longworm kunnen erg wisselend zijn en de ernst hangt af van de mate van de infectie. De hoeveelheid wormen bepaald de gevolgen van de schade van de trektocht door het lichaam en de gevolgen in de longen.

Hoesten en eventueel benauwdheid vallen vaak het meeste op. Een longontsteking kan optreden. Is er sprake van een ernstige infectie dan zijn de dieren meestal wat minder in conditie en vermageren, de eetlust en het uithoudingsvermogen kunnen verminderd zijn. Zijn er erg veel wormen die longvaten verstoppen dan krijgt het hart problemen om het bloed naar de longen te pompen waardoor in heel ernstige gevallen verschijnselen van hartfalen op kunnen treden of een dier zelfs kan overlijden.

Diagnose

Omdat de eitjes/larfjes van de longworm opgehoest en doorgeslikt worden, kunnen we deze aantonen in de ontlasting van de hond/kat. Omdat er niet dagelijks evenveel eitjes/larfjes uitgescheiden worden is het verstandig om het onderzoek op een mengmonster van drie dagen te doen of anders bij een negatief resultaat meerdere dagen in te zetten.

Longworm vinden we niet bij het gebruikelijke ontlasting onderzoek op wormeieren. We moeten hiervoor een speciale techniek gebruiken, de zogenaamde Baermann methode.

Op een röntgenfoto van de borstholte zijn vaak duidelijke afwijkingen in de longen te zien. De wormen zelf zijn niet op de foto te zien. De veranderingen zijn ook niet typisch voor longworm maar kunnen ook gezien worden bij bronchitis of een longontsteking. De definitieve diagnose zal dus gesteld moeten worden door middel van een ontlastingonderzoek.

De behandeling

Er zijn inmiddels meerdere middelen geregistreerd voor het behandelen van longworm. Ontwormingstabletten met milbemycine kunnen gebruikt worden voor de behandeling van longworm, er moet dan vier keer ontwormd worden met een week tussentijd. Ook de vlooienpipetjes met imidacloprid/moxidectine zijn geschikt, deze moeten minstens twee keer gegeven worden met een maand tussentijd.

Longworm is prima te behandelen. De trektocht door het lichaam van de larfjes en de gevolgen van de aanwezigheid van de volwassen wormen kan echter wel voor restschade zorgen. Zo zien we regelmatig chronische bronchitis als gevolg van de schade/irritatie in de longen. Voorkomen is dus beter dan genezen. Bij dieren die veel slakken eten of  prooidieren vangen, zou het daarom aan te raden zijn om maandelijks te ontwormen.

Lyme, ziekte van

De ziekte van Lyme, een door teken overgebrachte ziekte, staat de laatste tijd steeds meer in de belangstelling. Lyme wordt veroorzaakt door de Borrelia Burgdorferi bacterie die door een beet van de Ixodes Ricinus teek zowel op mens als dier kan worden overgedragen. De teek wordt besmet door het drinken van bloed bij bijvoorbeeld een besmet knaagdier en kan dit vervolgens via zijn speeksel weer overdragen.

Risico op besmetting

In Nederland is gemiddeld 20% van de teken besmet maar dit kan in risicogebieden oplopen tot 50%. De besmette teek moet langer dan 24 uur aanwezig zijn om de ziekte over te kunnen dragen. Het onvolledig verwijderen van de teek verhoogt de kans op besmetting. Na besmetting maakt niet iedereen de ziekte door, dit is afhankelijk van de weerstand op moment van besmetting.

Onze huisdieren lopen een groter risico op besmetting dan wij. Ze maken tijdens de wandeling in bossen, weides en struiken een grotere kans op een tekenbeet die mede door de vacht langer onopgemerkt kan blijven. Ook de ringvormige plek die na besmetting met de ziekte van Lyme ontstaat is door de vacht niet altijd even duidelijk.

Symptomen

De symptomen zijn bij de hond grotendeels hetzelfde als bij de mens. Enkele dagen tot maanden na de infectie is meestal een rode ringvormige, groter wordende, plek ter hoogte van de beet gezien. Soms zien we dan ook wat algemene symptomen als koorts, slecht eten en vermoeidheid.

Weken tot maanden (soms zelfs jaren na infectie) kunnen de volgende, vaak vage, symptomen voorkomen omdat de bacterie zich door het lichaam verspreidt:

  • Koorts
  • Kreupelheid (hoeft niet continu aanwezig te zijn)
  • Dikke gewrichten
  • Nierfalen
  • Aandoeningen aan het zenuwstelsel
  • Aandoeningen aan het hart (zelden)

Met name de gewrichtsklachten en aandoeningen aan het zenuwstelsel kunnen chronisch worden en restverschijnselen geven.

Zo’n drie weken na de infectie zijn antilichamen in het bloed aan te tonen. Echter ook bij gezonde dieren kunnen deze worden aangetoond, omdat bij deze dieren het afweersysteem de ziekte goed bestreden heeft. Na infectie wordt het dier niet immuun voor de ziekte, de opgebouwde afweerstoffen zijn onvoldoende om een volgende besmetting te voorkomen.

Behandeling

De ziekte is in elk stadium goed te behandelen. Wordt bij de eerste symptomen  rode ring/zwelling van de huid) meteen antibiotica gegeven dan wordt de ziekte verder ook niet doorgemaakt. Ontstaat er na het verwijderen van een teek een zwelling die niet binnen een aantal dagen duidelijk minder wordt, neem dan altijd contact met uw dierenarts op. Ook in een later stadium is de kans op genezing na een antibioticakuur bijna 100%. Er is dan wel een grotere kans op restverschijnselen. 

Er bestaat nog geen vaccin tegen de ziekte van Lyme.

Preventie

Belangrijk is om tekenbeten te voorkomen. Hoe langer de teek op de hond aanwezig is, hoe groter de kans op een besmetting. Controleer dan ook na elke wandeling de hond op teken en verwijder alle gevonden teken met een speciale tekentang. Goed verwijderen voorkomt dat de teek nog wat speeksel injecteert. Na verwijderen kan de plek ontsmet worden met jodium of alcohol. Nooit de teek verdoven, omdat deze als reactie speeksel zal injecteren. Er zijn speciale tekentangen voor dieren verkrijgbaar. Deze werken makkelijker dan de ouderwetse tekentang die vaak door alle haren moeilijk te plaatsen is.

Door middel van een tekenband of pipetjes zijn teken ook te weren. De meeste teken worden dan vóór aanhechten verlamd en vallen er binnen 24 uur dood vanaf. Heeft uw hond vaak en veel teken, probeer dan ook bepaalde uitlaatgebieden te mijden.

Melkkliertumoren

Melkkliergezwellen zijn zowel bij de hond als bij de kat de meest voorkomende gezwellen. Onder de buik ontstaan er dan (in eerste instantie kleine) harde knobbeltjes in de buurt van de tepels. De gezwelletjes kunnen zowel goed- als kwaadaardig zijn. Ook goedaardige gezwellen kunnen door hun grootte, locatie of door open gaan van de knobbels voor flink wat ongemak zorgen. Goedaardige gezwelletjes kunnen op een later moment alsnog kwaadaardig worden.

Het ontstaan van melkkliergezwellen

· Melkkliergezwellen zien we eigenlijk alleen bij de poes en bij de teef. Ze ontstaan net als alle andere tumoren door het ontsporen van de normale celgroei. Bij tumoren gaat deze groei dan ongeremd door. De eerste knobbeltjes ontstaan vaak als het dier ongeveer zeven jaar is.
· Honden die op jonge leeftijd gesteriliseerd zijn lopen een beduidend kleiner risico op het krijgen van melkliertumoren (zo’n 80% minder bij sterilisatie vóór de tweede loops- of krolsheid). Uiteindelijk krijgt zo'n 25% van de ongesteriliseerde teven vroeg of laat last van of melkklierkanker of baarmoederontsteking of in het ergste geval allebei!
· Sterilisatie van de poes op de leeftijd van 6 tot 12 maanden zou de kans op melkkliertumoren met een factor 7 verkleinen.

Diagnose

De diagnose is gemakkelijk te stellen, de knobbeltjes zijn over het algemeen goed te voelen in de buurt van de tepels. We letten op de grootte, plaats, aantal en verplaatsbaarheid van de knobbeltjes. Bij de jaarlijkse gezondheidscontrole bij de vaccinatie wordt hier ook altijd even naar gevoeld. Helaas is aan de buitenkant niet te zien of een knobbeltje goed- of kwaadaardig is.

Behandeling

Melkkliergezwelletjes kunnen het beste in een vroeg stadium weggehaald worden. Ze zijn dan nog relatief makkelijk te verwijderen en de kans op uitzaaiingen is dan kleiner. Om de kans op nieuwe bultjes zo klein mogelijk te maken, halen we bij voorkeur meer weefsel rondom de melkklier weg. De snee en dus ook het aantal hechtingen is dan ook groter. Het weghalen van de bultjes is nooit een garantie dat er geen nieuwe ontstaan. Op het moment van de operatie kunnen er in de rest van het melkklierweefsel al enkele niet voelbare tumorcellen aanwezig zijn.

Worden de gezwellen pas op een laat moment operatief verwijderd, dan ontstaat er een erg grote wond omdat we ruim om de gezwellen heen moeten snijden om alles te kunnen verwijderen. Er zal dan ook meer spanning op de wondranden staan waardoor deze wat trager genezen. Het dier heeft daardoor dan ook meer last van de operatie en zal een paar dagen wat moeilijker lopen.

Vroege sterilisatie (voor de 2e loopsheid bij de hond en voor 12 maanden leeftijd bij de poes) voorkomt een groot percentage van de melkkliergezwellen. Voelt u een knobbeltje in de melkklieren dan is het belangrijk om er zo vroeg mogelijk bij te zijn.

Myasis (maden), konijn

Myasis ofwel madenziekte is een probleem waar we helaas regelmatig tegen aanlopen bij het konijn. Het wordt veroorzaakt doordat de blauwgroene “strontvlieg“ eitjes legt op het konijn. Deze vlieg wordt vooral in het voorjaar en het begin van de zomer gezien, maar door het warme vochtige weer komt hij ook 's zomers en in het najaar voor.

Deze vlieg doet heel veel nuttig opruimwerk, maar is ook op zoek naar “vieze” achterwerken van onze konijnen. Ze leggen eitjes in aangekoekte uitwerpselen, op de natte huid of in wondjes. De larven die hier uitkomen gaan op zoek naar eten en banen zich binnen een paar uur een weg naar binnen.

Symptomen

Vaak zit het konijn dan erg suf in zijn hok, wil niet eten en bij het optillen valt er dan een behoorlijke wond onder de staart of achterbenen op. De maden richten zoveel schade aan dat het konijntje binnen twee dagen kan overlijden als er niet meteen een behandeling ingesteld wordt.

Behandeling

De achterkant wordt gewassen en indien nodig geschoren. Soms moet dit vanwege de pijnlijkheid onder narcose gebeuren. Vervolgens worden alle maden met een pincet verwijderd. De ontstane wonden worden opgefrist en behandeld met een speciale zalf. De nabehandeling bestaat uit ontstekingsremmers en antibiotica. Door de ontstekingsreactie kan namelijk een fatale bloedvergiftiging optreden. Regelmatig worden de maden echter te laat opgemerkt waardoor er al zoveel schade is dat de behandeling te laat komt.

Voorkomen is dus in dit geval erg belangrijk

· Controleer in de zomer elke dag de achterkant van het konijn
· Maak het hok regelmatig schoon
· Heeft het konijn een vieze achterkant door urine of ontlasting maak dit dan goed schoon in een teiltje lauwwarm water
· Zorg voor een goede voeding (lees hier meer over in de infotheek). Verkeerde voeding is namelijk meestal de oorzaak van diarree of overgewicht, waardoor de nachtontlasting niet opgegeten kan worden.
· Het konijn is tegen de vliegen te beschermen door fijn vliegengaas over het buitenhok aan te brengen
· Preventief kan het konijn behandeld worden met no-myasis spray. Dit is een spray die maandelijks op de achterhand aangebracht wordt. De spray is verkrijgbaar op de praktijk

Myxomatose, konijn

Wat is myxomatose?

Myxomatose wordt veroorzaakt door het myxomavirus een virus dat behoort tot de pokkenvirussen. Myxomatose wordt voornamelijk verspreid door stekende insecten zoals vlooien, muggen en vliegen. Ook is besmetting door contact met besmette dieren of materialen mogelijk.

Hoe is de ziekte te voorkomen?

· Preventief vaccineren van uw konijn. De ziekte is moeilijk te behandelen, dus voorkomen is beter dan genezen.
· Weren van insecten in het konijnenhok door plaatsen van horren of fijnmazig gaas. Zo voorkom je ook meteen dat vliegen eieren kunnen leggen op het konijn en dat het konijn last krijgt van myasis.
· Als u vlooien bij uw konijn signaleert zorg dan voor een adequate bestrijding, vraag uw dierenarts om advies. En voorkom contact met dieren die vlooien over kunnen brengen, zoals egels.
· Zorg voor een goede hygiëne. Zeker als u konijnen in verschillende hokken hebt.
· Neem bij verdenking van myxomatose contact op met uw dierenarts en zorg dat de eventueel aanwezige andere konijnen geen contact hebben met het besmette konijn.

Symptomen van myxomatose

Enkele dagen tot twee weken na de besmetting treden de eerste symptomen op. Kenmerkend voor de ziekte is de zwelling van oogleden, mond en anus. De oogleden kunnen zo dik worden dat het konijn niks meer kan zien. Ook ontstaan er knobbels in de huid (de zogenaamde myxomen). Deze komen vooral voor op de oren, rond de mond en op de rug.

Enkele dagen na het ontstaan van de eerste symptomen krijgt het konijn een longontsteking, waaraan de meeste konijnen overlijden. Myxomatose is een dodelijke aandoening waaraan in het wild 90 tot 95% van de besmette dieren zal overlijden.

Therapie

Het oorzakelijke virus is niet te behandelen, dus het enige wat je kunt doen is het konijn zo goed mogelijk verzorgen. Belangrijk is dat het konijn goed blijft eten, indien nodig door middel van dwangvoeren. De bijkomende infecties moeten bestreden worden met behulp van antibiotica en oogzalf. Een pijnstiller zal er voor zorgen dat het konijn zich wat beter voelt. Het kan weken tot maanden duren voordat het konijn weer helemaal de oude is.

Vaccinatie

Voorkomen is dus beter dan genezen. Met het nieuwe vaccin geeft een keer per jaar vaccineren een goede bescherming. De bescherming is niet 100%, maar de symptomen zullen veel minder ernstig zijn als uw konijn geïnfecteerd wordt. De eerste vaccinatie mag vanaf een leeftijd van vijf weken gegeven worden. Drie weken na de vaccinatie is het konijn pas voldoende beschermd tegen de ziekte, Let in die periode dus goed op de hygiëne.

Niesziekte kat

Niesziekte bij katten veroorzaakt ernstige verkoudheid en is heel besmettelijk.

In Nederland wordt een kat of poes standaard ingeënt tegen niesziekte. Niesziekte kan acuut (plotseling) opspelen, maar kan ook chronisch worden. De ernst van de klachten verschilt.

Wat is niesziekte?

Er zijn twee virussen die acute niesziekte veroorzaken. De eerste is het zogenoemde Feline Herpes Virus. Deze geeft de ergste klachten, zoals: oogontsteking, niezen en snotteren. De andere is het Feline Calicivirus. Deze geeft minder erge klachten. De klachten worden wel erger in combinatie met bepaalde bacteriën, zoals Bordetella Bronchiseptica. Er ontstaat bijvoorbeeld veel prut rondom de ogen.

Niesziekte kan op alle leeftijden ontstaan bij een kat. De ziekte komt dan ook vaak voor, vooral bij zwerfkatten, in fokkerijen en asielen. Kittens en katten met een lage weerstand worden snel ernstig ziek van de niesziekte. Naast een verkoudheid is er dan kans op een longontsteking. Dit gaat vaak hand in hand met een slechte eetlust en uitdroging. Hierdoor kan de gezondheid van een kat snel achteruitgaan. In extreme gevallen kan een kat zelfs overlijden.

Symptomen

Niesziekte moet u niet verwarren met een normale verkoudheid. Hoe jonger de kat, hoe erger de niesziekte is. Acute niesziekte bij uw kat of kitten kunt u bijvoorbeeld herkennen aan deze symptomen:

· niezen, snot uit neus
· rode ogen
· koorts
· sloom
· eet weinig

Soms hebben katten ook last van:

· overmatig kwijlen in combinatie met zweertjes op de tong
· last van het hoornvlies (buitenste laag van het oog)
· hoesten
· benauwdheid (duidt vaak op een longontsteking)
· oedemen (zwellingen in gezicht of aan poten)

De diagnose wordt door een dierenarts gesteld op het klinisch beeld (zichtbare symptomen). De dierenarts kan daarna via het nemen van een monster (een zogeheten PCR-onderzoek) redelijk snel bevestigen of uw kat niesziekte heeft.

Als uw kat inderdaad de ziekte heeft, dan gaat dit meestal vanzelf weer over. Alleen voor verzwakte of hele jonge kittens kan het levensbedreigend zijn. Hoe lang het duurt voordat de ziekte genezen is verschilt, het kan soms wekenlang zijn. Ook kan een acute niesziekte blijvend (chronisch) worden.

Vaccineren om niesziekte te voorkomen

Voorkomen is beter dan genezen. En dat geldt zeker voor niesziekte. Uw kat loopt het virus al snel op doordat het ontzettend besmettelijk is. Ook als uw kat niet buiten komt is het verstandig uw kat te laten vaccineren tegen niesziekte.

En als uw kat het virus eenmaal te pakken heeft, houdt hij het levenslang vast. Zo’n 50 procent van de katten die niesziekte hebben gehad blijft besmettelijk voor andere katten. Het is vergelijkbaar met een koortslip bij de mens.

Katten worden standaard gevaccineerd tegen het Herpesvirus en Calicivirus die niesziekte kunnen veroorzaken. Als een kat naar een plek gaat met een hogere infectiedruk, zoals een pension, raden wij aan om naast de standaard vaccinatie nog een neusenting te geven. Hiermee beschermen we de kat tegen een bacterie, Bordetella Bronchiseptica, die een toegangspoort vormt voor de virussen.

Behandeling en medicijnen niesziekte kat

De niesziekte kent geen echte behandeling of medicijn. Soms geven neusdruppels wat verlichting, maar meestal moet uw kat het virus uitzitten. Wel kunnen bacteriële infecties als gevolg van de niesziekte worden behandeld met een antibiotica-kuur. Katten die ernstig ziek worden van de niesziekte moeten opgenomen en behandeld worden. Dit gebeurt door middel van een infuus en pijnstilling.

Nierfalen, kat

Nierfalen is een van de meest voorkomende ziekten bij de senior kat (alle katten ouder dan acht jaar). Omdat de symptomen in het begin erg vaag kunnen zijn en de achteruitgang langzaam optreedt, wordt de diagnose vaak laat of bij toeval (bijvoorbeeld door bloedonderzoek voorafgaand aan een narcose) gesteld.

Wat is nierfalen?

De nier heeft drie belangrijke functies:

  • Uitscheiden van gifstoffen via de urine, het gaat hier met name om ureum.
  • Uitscheiden of juist vasthouden van zouten en mineralen. Met name natrium, kalium en fosfaat zijn hierbij belangrijk voor functies in het lichaam.
  • Produceren van het hormoon EPO, dit zorgt ervoor dat er voldoende rode bloedcellen aangemaakt worden in het lichaam. Deze zijn nodig voor het transport van zuurstof door het lichaam.

Bij nierfalen kunnen de nefronen (de filtereenheden waar de nier uit opgebouwd is) hun functie niet of onvoldoende uitvoeren.

Er zijn twee vormen van nierfalen. Bij acuut nierfalen houden de nieren er van het ene op het andere moment mee op. Het dier is vaak erg ziek en produceert geen of nauwelijks urine. Acuut nierfalen kan veroorzaakt worden door trauma, infectie, vergiftiging of obstructie ( zoals bijvoorbeeld mogelijk bij blaasgruis verstoppingen). Door middel van spoelen aan het infuus wordt dan geprobeerd om de nieren weer aan de gang te krijgen. Lukt dit niet dan ontstaat er een situatie vergelijkbaar met chronisch nierfalen.

Bij chronisch nierfalen gaan er in de loop van de tijd steeds meer nefronen kapot of onvoldoende functioneren. Deze schade kan vaak niet meer hersteld worden en de nefronen zullen gaan verbindweefselen, waarna ze hun functie helemaal niet meer uit kunnen oefenen. De nierwaarden in het bloed zullen dan dus gaan stijgen. De nierwaarden gaan in het bloed echter pas omhoog op het moment dat al 75% van de nieren niet meer goed functioneert.

Op dit moment is het dus erg belangrijk om de overgebleven 25% van de nieren te gaan ondersteunen en zo de achteruitgang af te remmen. De al ontstane schade is ook met medicijnen niet meer te herstellen.

Symptomen

In eerste instantie zijn de symptomen erg vaag en is er niet echt iets duidelijks aan de kat te merken. Beginnen de nierwaarden te stijgen dan zijn er een aantal symptomen die op kunnen gaan vallen:

  • De eetlust wordt vaak wat minder, de kat valt langzaam af
  • De vachtconditie wordt minder, vacht is dof en staat wat uit
  • De kat gaat duidelijk meer drinken en plassen
  • De kat kan gaan stinken uit de bek, de hoge nierwaarden geven namelijk ontstekingen van het tandvlees
  • Hoge nierwaarden zorgen voor misselijkheid waardoor de kat meer kan gaan braken

Als één of meer van de bovenstaande symptomen opvallen bij de (senior-) kat is het goed om door middel van bloedonderzoek de functie van de nieren te controleren.

Diagnose

De diagnose is te stellen door middel van bloedonderzoek. We kijken dan naar twee stoffen: ureum (gifstof die uitgescheiden moet worden) en creatinine (afbraakproduct van de spieren dat normaal gesproken constant uitgescheiden wordt door de nieren). De hoogte en de verhouding van deze waarden zegt iets over de nierfunctie. Ook kijken we naar het aantal rode bloedcellen, door te weinig van het hormoon EPO kan dit namelijk op den duur te laag worden.

In de urine kijken we of de nieren deze nog kunnen concentreren en of er eiwit in zit. Bij nierschade kunnen kleine eiwitten die normaal door de filters tegen gehouden worden namelijk wel in de urine terecht komen. Ook wordt onder de microscoop gekeken naar de aanwezigheid van eventuele niercellen in de urine.

Vaak is bij het lichamelijk onderzoek ook te voelen dat de nieren kleiner of harder zijn door verbindweefseling. Door middel van echo kan de structuur van de nier bekeken worden.

Therapie bij kat met nierfalen

Als de nierwaarden verhoogd zijn functioneert nog maar 25% van de nieren voldoende, dit willen we ondersteunen en er zo voor zorgen dat dit deel minder snel achteruit gaat. De achteruitgang is helaas niet geheel te stoppen. Zijn de nierwaarden erg hoog of is de kat er erg ziek van dan is het goed om aan het infuus de nieren een aantal dagen flink door te spoelen.

Naast het eventueel spoelen aan het infuus zijn er nog een aantal andere mogelijkheden om de nieren te ontlasten/ondersteunen:

  • Eiwitarm dieet: nierdiëten bevatten in vergelijking met een normaal voer (en zelfs vergeleken met een senioren voer) minder eiwit. Ureum, het gifstofje wat we graag omlaag willen hebben, is een afbraakproduct van eiwit. Minder eiwit betekent dan ook minder ureum. Eiwitarm voer is vaak wat minder smakelijk, belangrijk is dus wel dat de kat blijft eten. Weigert de kat het dieet dan is het beter om voldoende van zijn normale voeding te geven.
     
  • Fosfaatarm voer: te veel fosfaat is belastend voor de nieren. Er wordt onvoldoende uit gescheiden waardoor het met calcium verkalkingen kan gaan geven in de nieren. Nierdieten beperken ook de hoeveelheid fosfaat in de voeding. Wordt het dieet slecht gegeten of blijft ondanks het dieet de fosfaat waarde in het bloed hoog dan kan er ook een fosfaat bindend supplement aan het voer toegevoegd worden dat er voor zorgt dat het fosfaat uit de voeding niet opgenomen wordt in het maagdarmkanaal.
     
  • Medicatie: Ace-remmers zijn medicijnen die in de nieren zorgen voor een betere doorbloeding, zo wordt de functie ondersteunt en de achteruitgang van het nog functionele nierweefsel geremd.

Prognose

De prognose is helemaal afhankelijk van de toestand van de nieren. Zien we op tijd de stijging in de nierwaarden en starten we direct met ondersteunende medicatie dan kan de kat vaak nog enkele jaren goed vooruit. Laat de kat geen duidelijke symptomen zien en zijn de nierwaarden al erg hoog dan kan de kat erg snel achter uitgaan en zich binnen een paar weken/maanden zo beroerd voelen dat inslapen de enige optie is.

Omdat we ontstane schade in de nieren niet meer kunnen genezen, is het dus erg belangrijk om erop tijd bij te zijn. Bij de senior kat zou het dus goed zijn om elk jaar een preventief bloedonderzoek te doen, zeker als de kat voor een behandeling onder narcose moet. Zo kunnen we een eventuele stijging in de nierwaarden vroeg opmerken en tijdig met medicatie starten.

Obstipatie, kat

Obstipatie is een probleem dat we regelmatig zien bij de kat. Bij obstipatie of verstopping heeft de kat moeite met poepen, hij poept niet, minder vaak of heeft pijn en ongemak bij het poepen. Omdat de ontlasting langer blijft zitten word deze droger en harder waardoor het ontlasten alleen nog maar moeilijker zal gaan. In ernstige gevallen kan de kat gaan braken en stoppen met eten.

Oorzaken

Er zijn veel verschillende oorzaken voor het ontstaan van obstipatie. Dit zijn de belangrijkste op een rijtje:

  • Weerzin om op de bak te gaan: de kat kan de bak te vies vinden; de kattenbak korrels kunnen hem niet aan staan; andere katten in huis zorgen er voor dat de kat niet rustig op de bak kan; de kattenbak staat niet op een rustige plek of vlak bij het voer; een kat die het altijd buiten doet, moet bijvoorbeeld vanwege ziekte ineens binnen blijven.
  • Pijn: de kat heeft last van zijn rug of gewrichten waardoor het pijnlijk is om in de juiste houding te gaan zitten. Bij de oudere kat zien we dit door artrose en bij de jongere kat met name door trauma. Ook kan er een ontsteking, poliep of gezwelletje in de dikke darm of bij de anus aanwezig zijn dat  pijn of ongemak veroorzaakt.
  • Uitdroging: een kat die te weinig drinkt of erg veel plast kan uitdrogen. De dikke darm neemt dan zoveel mogelijk vocht op om dit te compenseren. De ontlasting wordt hierdoor te stevig. Dit zien we veel bij katten met nierproblemen.
  • Zenuwschade: na bijvoorbeeld een aanrijding waarbij de staart van de kat beschadigt is, kan er incontinentie of obstipatie optreden. De zenuwen die de blaas en het laatste stukje van de dikke darm aansturen lopen net langs de eerste staartwervel. Als hier trauma optreedt kan hierdoor de functie minder worden.
  • Megacolon: de dikke darm is uitgerekt en slap. Hij kan niet goed meer samentrekken waardoor de peristaltiek die de ontlasting naar achter moet bewegen niet goed meer werkt. Een megacolon kan ontstaan door langdurige of vaak voortkomende obstipatie maar kan ook zomaar optreden.
  • Hernia perinealis: door een verslapping of breuk van de bekkenbodemspieren ontstaat er ruimte in de bekkenholte. De ontlasting kan zich hier, net voor de anus, ophopen.
  • Overige ziekten: bijvoorbeeld een te snel werkende schildklier, suikerziekte en een te laag kaliumgehalte in het bloed. Katten met deze problemen plassen vaak veel wat door veel vochtopname uit de darm tot obstipatie kan lijden.

Diagnose

De diagnose obstipatie is aan de hand van de typische verschijnselen en goed voelen in de buik vaak makkelijk te stellen. Om de juiste therapie te bepalen kan het nodig zijn om een röntgenfoto of echo te maken en een bloedonderzoek te doen. Obstipatie is vaak een gevolg van wat anders, het is dus goed om de oorzaak te weten en die aan te kunnen pakken om terugkeer van de problemen te voorkomen.

Behandeling

De therapie hangt af van de ernst van de obstipatie. Bij een milde obstipatie volstaat het vaak om de kat te laxeren (via de bek en eventueel rectaal). Daarnaast geven we vaak een pijnstiller om er voor te zorgen dat de kat minder ongemak heeft. Hierdoor zal hij eerder poepen en meestal ook blijven eten. Toedienen van (onderhuids) infuus kan verder indrogen voorkomen.

Bij een ernstige obstipatie kan het nodig zijn om onder een roesje de darm te spoelen. Er wordt dan een katheter ingebracht waarna we warme zoutoplossing en/of paraffine langs te obstipatie brengen om deze vervolgens voorzichtig los te masseren. We doen dit bij voorkeur onder narcose omdat het anders voor de kat zeer pijnlijk is. Daarnaast is onder narcose alles ontspannen waardoor de obstipatie makkelijker op te lossen is en er minder kans is op trauma aan de darmwand. In zeer ernstige gevallen kan de obstipatie operatief verwijderd worden. Het is de vraag of de darmfunctie daarna wel weer goed gaat herstellen.

Bij katten die regelmatig een obstipatie hebben en waar onderliggende ziektes uitgesloten zijn, kan het nodig zijn om ze blijvend te ondersteunen met een onderhoudsdosering laxeermiddel en eventueel een vezelrijk dieet om de darmwering te ondersteunen.

Wat kunt u zelf doen om obstipatie te voorkomen?

  • Voldoende drinken: zorg voor meerdere drinkbakjes in huis op de looproute van de kat, niet in de buurt van de kattenbak. Plaats eventueel een drinkfontein, stromend water zorgt vaak voor meer drinken. Drinkt de kat erg weinig, geef dan natvoeding naast de brokjes.
  • Kattenbak: zorg voor meerdere schone kattenbakken in huis met een kattenbakkorrel die de kat plezierig vindt.
  • Voeding: geef een vezelrijke voeding of voeg extra vezels toe aan het dieet.
  • Seniorcheck: zeker bij katten ouder dan acht jaar is het goed om jaarlijks een seniorcheck inclusief bloedonderzoek te doen. Zo kan bijvoorbeeld nierfalen vroegtijdig worden onderkend.

De prognose is voor veel katten met obstipatie goed. Bij de meeste katten kunnen de problemen opgelost worden of kan de situatie met ondersteunende maatregelen sterk verbeterd worden.

Oorontsteking

Oorontsteking is een veelvoorkomend probleem bij de hond en in mindere mate bij de kat. Uw huisdier heeft er vaak erg veel last van. De dieren schudden met hun kop, krabben aan het oor, ze houden hun kop scheef en piepen soms van de pijn. Vaak is de oorschelp vies en rood van het vele krabben. Maar meestal zit het grootste probleem in de inwendige gehoorgang: deze is rood, vies, warm en geeft meestal een typische geur. Wat zich daar afspeelt is zo met het blote oog niet zichtbaar.

Vaak wordt er telefonisch of aan de balie gevraagd naar een oorzalf met antibiotica. Omdat er aan de buitenkant niet te zien is wat er precies in het oor speelt, kunnen we deze niet zomaar meegeven. Hiervoor zullen we het dier eerst moeten onderzoeken. Bepalen van de oorzaak en instellen van de juiste therapie is belangrijk om op termijn chronische klachten en resistentie (ongevoeligheid) voor antibiotica te voorkomen. Een oorcleaner kan soms al wel ingezet worden.

Alle rassen kunnen last hebben van een oorontsteking, maar zeker bij de hond komt het bij bepaalde rassen vaker voor. Met name spaniëls, herders en alle retrievers zijn erg gevoelig.

Bij spaniëls is de gehoorgang vaak aangeboren al wat nauwer en de afhangende oren met veel haar zorgen er voor dat er weinig zuurstof en verse lucht in de oren komt.

Diagnose

Het dier vertoont typische symptomen en met een otoscoop kan de inwendige gehoorgang goed bekeken worden. Hierbij wordt gelet op de wijdte van de gehoorgang, kleur van het slijmvlies, hoeveelheid oorsmeer, vreemde voorwerpen, gezwelletjes/poliepen in de gehoorgang en beestjes (met name de oormijt).

Soms zijn de oren zo vies dat ze eerst met een oorcleaner of warm water goed schoongemaakt moeten worden voordat we goed in het oor kunnen kijken. Goede inspectie van de gehoorgang met een otoscoop is belangrijk voor het bepalen van de juiste therapie, zonder otoscoop is de inwendige gehoorgang niet te beoordelen.

De belangrijkste oorzaken voor een oorontsteking

· Bacteriën: dit kan een overgroei van normale huid bacteriën zijn of er kan sprake zijn van een bacterie die normaal niet in het oor gevonden word. Dit zien we vaker bij honden die veel zwemmen of bij dieren waarbij door andere dieren in huis veel in het oor gelikt wordt
· Oormijt: dit wordt met name gezien bij jonge honden en katten
· Grasaar: in de zomerperiode zien we regelmatig stukjes gras in de gehoorgang
· Allergieën: bij dieren die een allergie hebben, doen de oren vaak mee. De gehoorgang is eigenlijk een stukje "opgesloten" huid. Bacteriën en gisten in het oor kunnen de ontsteking verergeren
· Poliepen: dit zijn vaak gesteelde weefselwoekeringen die zich onder andere in de gehoorgang kunnen bevinden, ze geven irritatie en daardoor een oorontsteking

Op tijd behandelen is erg belangrijk, omdat door elke ontsteking de wand van de gehoorgang dikker kan worden. Uiteindelijk wordt de gehoorgang dus steeds nauwer, waardoor er makkelijker een ontsteking kan ontstaan. Oorsmeer hoopt dan in de diepte op en het wordt moeilijk om dit er goed uit te krijgen.

Behandeling

Schoonmaken van de gehoorgang

Bevindt zich veel oorsmeer of andere rommel in de gehoorgang dan moet dit eerst verwijderd worden zodat de oorzalf goed zijn werk kan doen. Schoonmaken word al op de praktijk gedaan of anders krijgt u voor enkele dagen een oorcleaner mee naar huis voordat met de juiste oorzalf gestart gaat worden. In sommige gevallen is het nodig om de oren uit te spoelen, bij de meeste dieren kan dit wakker maar soms vinden ze het zo vervelend/ doet het zoveel pijn dat dit onder een roesje moet gebeuren.

Behandeling met oorzalf

Afhankelijk van de onderliggende oorzaak behandelen we met een oorzalf met een ontstekingsremmer, gistdodend middel en/of antibiotica. Op de praktijk zullen we voordoen hoe deze zalf toegediend moet worden. Het is belangrijk om de inwendige gehoorgang op de juiste manier te zalven, zodat de diepere delen ook bereikt worden. De dierenarts zal op de sticker altijd het juiste behandelschema aangeven.

Controle

Een van de belangrijkste dingen bij het behandelen van een oorontsteking is de controle. Na enkele dagen heeft het dier meestal klinisch geen klachten meer door de ontstekingsremmer in de zalf, maar de inwendige gehoorgang is dan vaak nog niet genezen. Wanneer de behandeling te vroeg gestopt wordt, komen de problemen vaak snel terug. Daarnaast wennen de bacteriën aan het antibioticum, waardoor deze later mogelijk niet meer werkt.

Bacteriekweek of microscopisch onderzoek

Afhankelijk van de oorinspectie zal de dierenarts bepalen of verder onderzoek nodig is. Er kan dan materiaal worden afgenomen voor microscopisch of bacteriologisch onderzoek. Bij microscopisch onderzoek bekijken we of er bacteriën, gisten, ontstekingscellen etc. aanwezig zijn. Hierdoor kunnen we gerichter behandelen. Bij een bacteriekweek zien we om welke bacterie het gaat en welk antibioticum effectief zal zijn.

Chronische oorontsteking

Wanneer de ontsteking ondanks een goede behandeling (juiste zalf, juiste toediening, controle van het oor voor stoppen therapie) steeds terug komt dan is het nodig om verder te kijken. Soms moeten de oren meerdere keren goed uitgespoeld worden op de praktijk zodat de oorzalf beter zijn werk kan doen. Allergieën als onderliggende oorzaak van de steeds terugkerende ontsteking moeten uitgesloten worden en we zullen eerder een bacteriekweek inzetten om te kijken met welke zalf we gaan behandelen.

Behandelen van een chronische oorontsteking kan weken/maanden duren en kan voor zowel baasje als dier erg frustrerend zijn.

Complicaties

Complicaties die op kunnen treden zijn onder andere het “bloedoor”, door het vele flapperen met de oren ontstaat er een flinke bloeduitstorting in het oor en dit kan behoorlijk pijnlijk zijn. Zo’n bloeduitstorting moet eerst even tot rust komen, tien dagen na het ontstaan kan hij leeggezogen worden. Enkele dagen met een kopverband moet er dan voor zorgen dat het bloedoor niet opnieuw volloopt. Soms is operatief openen en dichthechten nodig omdat het bloedoor steeds opnieuw blijft vullen. Als er geen behandeling wordt ingesteld kan door kraakbeenirritatie een schrompeloor ontstaan.

Een andere complicatie die we af en toe zien, is dat de ontsteking doorslaat naar het middenoor. Het dier kan er dan erg ziek van zijn. Vaak lopen ze met de kop erg scheef, lopen rondjes, vallen soms om en kunnen vreemde oogbewegingen hebben. Dit komt omdat het evenwichtsorgaan in het middenoor aangetast wordt. In zo’n geval moet u snel aan de bel trekken, zodat we direct een behandeling kunnen instellen.

Ontwormen, konijn

Iedereen weet dat de hond en kat twee tot vier maal per jaar ontwormd moeten worden, maar hoe zit dit nu eigenlijk bij het konijn?

De wormen die we meestal bij de hond/kat zien zoals de lint- en spoelworm zien we eigenlijk niet bij het konijn. Ze kunnen een enkele keer voor komen als er vers geplukt gras en groen gevoerd wordt. De meeste wormen bij het konijn zijn ook non-pathogeen, wat betekent dat ze ook in grotere aantallen(meestal) geen ziekte veroorzaken.

De worm die wel regelmatig gezien wordt, is de “pinworm” (Passalurus ambiguus). Deze worm zit in de dikke darm van het konijn en kan door irritatie de darmmotiliteit beïnvloeden. Omdat de darmen niet meer goed samentrekken komt het maagdarmkanaal stil te liggen (de zogenaamde paralytische ileus), er gaat zich dan gas ophopen en door de buikpijn zal het konijn slecht gaan eten en minder/geen keutels produceren.

Het konijn kan besmet worden door de moeder en het jaren met zich meedragen, ook in de tuin of door eten van vers geplukt eten kan besmetting optreden. Vervolgens besmet het konijn zichzelf weer door het eten van blinde darm keutels met eieren van de worm.

Symptomen

Een konijn dat regelmatig een stille darm heeft kan een worminfectie hebben. Ook worden er bij een worminfectie weleens slijmdraden op de keutels gezien of de dikke darmkeutels kunnen afwijkend van vorm zijn (plakkerige massa in plaats van mooie keuteltjes).

Diagnose

Soms zijn de wormen als kleine witte sliertjes op de blinde darmkeutels te zien, zo is de diagnose met zekerheid te stellen. Vaak worden de blinde darmkeutels echter door het konijn op gegeten en is het niet mogelijk om deze te onderzoeken. Soms zitten er wel nog eitjes van de pinworm rond de anus, door hier even een plakbandje op te plakken en vervolgens onder de microscoop te kijken wat hier aan is blijven plakken kan soms ook aangetoond worden dat het konijn besmet is. Is het niet mogelijk om het aan te tonen maar is het konijn wel verdacht van een worminfectie (afwijkende keutels, vaak stil liggende darm en/of vaak plakpoep) dan kan preventief behandeld worden met een speciale ontwormingskuur.

Bij sommige konijnen word vaker een plakkaat wat zachtere ontlasting aan de staart gezien. Als ze hiernaast ook normale ontlasting (mooie keutels) hebben dan zijn dit de dikke darmkeutels die je niet zou moeten zien omdat ze deze normaal 's ochtends direct uit de anus zelf opeten. In het wild is dit belangrijk omdat hier nog veel voedingsstoffen inzitten, een deel van de huiskonijnen is echter door voldoende goede voeding te "lui" om dit op te eten. Hier is vaak weinig aan te sturen behalve schoon houden van de achterhand. Het is wel verstandig om door het geven van een speciale ontwormingskuur pinworm als oorzaak van deze plakpoep uit te sluiten.

Bij konijnen die veel los in de tuin lopen of die vers geplukt groen krijgen is het verstandig om twee keer per jaar de ontlasting bij de dierenarts te laten controleren op wormeieren en indien nodig het konijn te ontwormen.

Operaties

Wanneer uw huisdier geopereerd moet worden, houd u dan rekening met het volgende:

Voor de opname

U brengt uw dier op de afgesproken tijd op een van onze locaties. Wanneer uw huisdier een ingreep onder narcose moet ondergaan, mag uw dier twaalf uur ervoor niet eten (het dier mag wel drinken). Konijnen en knaagdieren mogen gewoon blijven eten! Voor honden geldt dat ze het beste even uitgelaten kunnen worden voordat ze gebracht worden.

Voorafgaand aan een narcose wordt de patiënt lichamelijk onderzocht en wordt eventueel een bloedonderzoek gedaan zodat voor een zo veilig mogelijke anesthesie kan worden gekozen.

Na de narcose

Na de operatie krijgt uw dier rustig de kans om te ontwaken voordat hij/zij door u opgehaald kan worden. U wordt hierover gebeld. Het is normaal dat ook thuis het dier nog zal moeten herstellen, afhankelijk van de ernst van de ingreep en de lengte van de narcose. U wordt over de nabehandeling uitvoerig geïnformeerd evenals over het toedienen van eventuele medicatie. Heeft u toch nog vragen of mocht de toestand van het dier verslechteren, kunt u te allen tijde contact met ons (of de spoedkliniek) opnemen. Na ongeveer tien dagen zien wij u graag terug (op afspraak) voor een gratis controle van uw dier en zo nodig het verwijderen van de hechtingen.

Ingeven van medicijnen

Bij gemakkelijke dieren kunnen de tabletten in zijn geheel achter op de tong gelegd worden waarna de bek dicht wordt gehouden en over de keel wordt gestreken om het slikken te bevorderen. Let op uitspugen. Soms is het nodig om de tablet te verstoppen in een lekkernij of te verdelen door het eten. Zorg er wel voor dat u niet te veel eten klaarmaakt zodat alle medicatie wordt opgegeten.

Ouderdom

Net als bij mensen kunnen er bij oudere dieren ouderdomskwalen ontstaan. Het is daarom belangrijk om een dier dat de seniorleeftijd heeft bereikt extra goed in de gaten te houden. Een belangrijk onderdeel hiervan is natuurlijk de jaarlijkse check-up bij de vaccinatie.

Oudere dieren hebben vaak wat extra ondersteuning nodig. Een goede basis hiervoor is het geven van een speciaal seniorenvoer. Seniorenvoer heeft een speciale samenstelling: zo is het energiegehalte aangepast, is het voer makkelijk verteerbaar en worden de lever en nieren zo weinig mogelijk belast.

Bij katten en kleine honden is het verstandig om vanaf een leeftijd van tien jaar over te stappen op seniorenvoeding, de grote hondenrassen worden vanaf de leeftijd van zes tot zeven jaar al als senior beschouwd.

De meest voorkomende ouderdomsproblemen en waar moet u op letten

Hieronder de meest voorkomende problemen bij de oudere hond en kat. Mocht uw dier één of meer van de volgende verschijnselen hebben dan is het verstandig om contact met ons op te nemen voor nader onderzoek of overleg. Voor meer informatie over de betreffende aandoening, kijk in onze infotheek.

· Gebitsproblemen
Veel tandsteen met als gevolg ontstoken en pijnlijk tandvlees
Stinken uit de bek
Minder eetlust vanwege moeite met kauwen
Kieswortelontstekingen

· Arthrose (gewrichtsslijtage)
Startkreupelheid, moeite met uit de mand komen
Pijnuitingen, humeurig
Minder actief

· Nierproblemen
Veel drinken en plassen
Minder eetlust
Vermageren
Slechte, doffe vacht
Stinken uit de bek
Zwakker/lusteloos

· Hartproblemen (hartruis, DCM bij de hond, HCM bij de kat)
Sneller moe, minder uithoudingsvermogen Hoesten, met name ’s nachts en ’s ochtends
Vermageren
Eventueel een dikke buik door het vasthouden van vocht

· Te snel werkende schildklier (Hyperthyreoïdie bij de kat)
Veel drinken en plassen
Vermageren ondanks erg goede eetlust
Opzoeken koele plekken
Onrustig, hyperactief

· Baarmoederontsteking bij de niet-gesteriliseerde hond
Ongeveer zes tot acht weken na de loopsheid
Veel drinken en plassen
Slechte eetlust
Koorts, lusteloos
Eventueel dikke buik

· Overige problemen Incontinentie
Suikerziekte
Slechter horen en zien
Dementie
Tumoren

Veel problemen zijn door een goede jaarlijkse controle vroegtijdig op te sporen en te behandelen. Vooral gebitsproblemen komen erg vaak voor. De hond/kat kan er veel last van hebben en vaak is de geur uit de bek voor de eigenaar ook erg onaangenaam. Laat daarom ook tijdig het gebit nakijken en indien nodig reinigen.

Door middel van preventief bloedonderzoek waarbij naar lever, nieren en het bloedsuikergehalte gekeken wordt, kunnen beginnende problemen op tijd aangepakt worden. Zo kan uw huisdier zonder al te veel ongemakken van zijn oude dag genieten. Wij raden dit preventieve bloedonderzoek aan bij alle dieren die de seniorleeftijd bereikt hebben, zeker als uw dier voor een operatie of behandeling onder narcose moet.

In het najaar besteden wij elk jaar extra aandacht aan de ‘senior dieren’, in de vorm van acties zoals korting op bloedonderzoek. In onze nieuwsbrief kondigen we deze ‘senior check’ acties aan.

Ovariumcyste, cavia

Ovariumcystes (ofwel cystes op de eierstokken) is een veel voorkomende aandoening bij de vrouwelijke cavia’s ouder dan twee jaar. Ongeveer 80% van de vrouwelijke cavia’s krijgt deze cystes vaak aan beide ovaria.

Er zijn drie verschillende soorten ovariumcystes, afhankelijk van het deel van de eierstok waar ze ontstaan. De grootte van de cystes en de mogelijke hormoonproductie bepalen welke klachten er gezien kunnen worden. De cystes kunnen erg groot worden, een diameter van vijf cm is mogelijk (dit is behoorlijk als je bedenk hoe groot een cavia is en dat de cystes meestal aan beide ovaria aanwezig zijn).

Cystes kunnen bij het lichamelijk onderzoek eventueel al gevoeld worden voordat er klachten ontstaan. De definitieve diagnose is te stellen door middel van een echo of, bij grote cystes, ook door middel van een röntgenfoto.

Klachten die gezien kunnen worden bij de cavia zijn:

· Onvruchtbaarheid
· Kale plekken in de flanken zonder jeuk, vaak symmetrisch. Dit komt door overmatige hormoonproductie
· Ademhalingsproblemen, vermageren met toch een dikke buik, stoppen met eten, buikpijn en bloed in de urine kunnen optreden als cystes erg groot worden
· Aanhoudende cystitis

De meeste cystes reageren goed op injecties met hormonen. Het interval waarin deze gegevens moeten worden varieert per cavia van elke paar maanden tot maar 1 keer per jaar.

Veel cavia's hebben cystes zonder symptomen, die ook zelf weer kleiner kunnen worden. Bij cystes zonder symptomen is het niet nodig om te behandelen.

Het is zelden nodig om ovarium cystes operatief te verwijderen. We doen dit ook liever niet omdat een buikoperatie een pittige ingreep is voor een cavia.

Overgewicht

Wanneer we overgewicht als een ziekte zien, is dit een van de meest voorkomende problemen bij onze huisdieren. Uit onderzoek is gebleken dat, net als bij mensen, 50% van onze dieren in meer of mindere mate te dik is.

Wanneer is een dier te dik?

Wanneer met de vlakke hand over de ribwand gevoeld wordt dan moeten de ribben makkelijk voelbaar zijn met maar een dun laagje vet onder de huid. Verder moet er een duidelijke taille te zien zijn. Andere dingen die op kunnen vallen bij een te dik dier zijn: moeite met lopen, lui zijn, veel hijgen en veel slapen.

Welke problemen zien we bij te dikke dieren?

Als dieren te dik zijn, moeten ze teveel vet meedragen. Dit geeft een overmatige belasting van alle orgaansystemen die kan resulteren in:

  • Bewegingsproblemen door gewrichtsslijtage: met name bij rassen die gevoelig zijn voor heup en elleboogproblemen
  • Verminderd uithoudingsvermogen
  • Hart- en ademhalingsproblemen
  • Leveraandoeningen
  • Slechte huid en vacht
  • Verminderde weerstand: vetweefsel scheidt een stofje af waardoor het lichaam continu het idee heeft dat er een ontstekingsreactie aan de gang is
  • Risico op het ontstaan van suikerziekte met name bij de kat
  • Groter risico op complicaties bij operaties

Waarom worden dieren te dik ?

Er zijn meerdere oorzaken die het dik worden van uw huisdier kunnen veroorzaken. Meestal is het een combinatie van factoren. Vaak valt het in eerste instantie ook niet echt op dat het dier dikker wordt, omdat u hem/ haar elke dag ziet gaat dit geleidelijk.

  • Te veel eten: “elk pondje gaat door het mondje”geldt ook bij dieren. Ze krijgen te grote porties per keer, of teveel extra tussendoortjes per dag. Als iedereen in het gezin elke dag een snoepje geeft gaat het stiekem heel hard;
  • Onvoldoende lichaambeweging:de hoeveelheid beweging is vaak te weinig voor de hoeveelheid energie die via het voer binnenkomt. Als het dier te dik is en gewrichtsproblemen heeft wordt het natuurlijk ook moeilijker om voldoende beweging te hebben;
  • Castratie/sterilisatie: door het wegvallen van de hormonen kan de stofwisseling aanzienlijk afnemen. Extra belangrijk dus om de hoeveelheid voer na de operatie aan te passen;
  • Leeftijd: oudere dieren hebben een tragere stofwisseling en bewegen vaak minder;
  • Ras: bepaalde rassen hebben meer aanleg om dik te worden: bijv. de labrador retriever;
  • Medische oorzaak: in een aantal gevallen is er een medische oorzaak voor het overgewicht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een te traag werkende schildklier. In overleg met de dierenarts zal dit eerst uitgesloten moeten worden.

Uw dier verantwoord af laten vallen

Uw huisdier kan verantwoord afvallen door verandering van voeding en/of het vergroten van de hoeveelheid lichaamsbeweging. Bij beide is consequent zijn erg belangrijk. Blijf dan ook altijd in uw achterhoofd houden dat het niet zielig is om de smekende blikken om snoepjes en andere tussendoortjes te negeren. Uiteindelijk zal het dier zich met een gezond gewicht veel beter en energieker voelen. Lees hier verder voor ons afvalprogramma.

Oververhitting, hond

Iedereen weet dat je de hond niet in de auto achter moet laten met warm weer (ook niet in de schaduw en ook niet met de raampjes een stukje open). Toch sterven er elk jaar honden door oververhitting. De meeste gevallen van oververhitting (hyperthermie) komen door het (even) achter laten in de auto, maar ook een (te lange) wandeling of flink spelen (fietsen, spelen met de bal etc.) met warm weer kan al te veel zijn.

Hoe ontstaat oververhitting bij de hond?

Waarom raakt een hond nu zo gemakkelijk oververhit, terwijl wij mensen lekker in de zon kunnen “bakken” als we maar voldoende vocht binnen krijgen? Wij mensen gaan flink zweten als het warmer word en raken zo onze warmte kwijt. 

Honden hebben niet zoveel zweetklieren, ze kunnen alleen warmte kwijt raken door te hijgen en door zweten via de voetzooltjes. Is de lucht vochtig en de ondergrond warm dan word het erg moeilijk om zo warmte kwijt te raken en zal de lichaamstemperatuur gaan stijgen. De hond zal nog sneller gaan hijgen in een poging om toch af te koelen. Deze extra inspanning van de ademhalingsspieren geeft dan alleen maar een verdere stijging van de temperatuur in plaats van het gewenste warmteverlies.

Deze vicieuze cirkel kan de hond zelf niet meer doorbreken en snel ingrijpen is dan ook noodzakelijk.

Spoed!

Behandeling van oververhitting is spoed, bij niet tijdig ingrijpen is oververhitting dodelijk. Stijgt de temperatuur namelijk boven de 42ºC, dan beschadigen de eiwitten in het lichaam en worden de cellen onvoldoende van zuurstof voorzien. Allerlei belangrijke processen in het lichaam gaan dan mis en zijn vaak onomkeerbaar (denk hierbij aan een gekookt ei, dit wordt na afkoeling ook niet meer vloeibaar!). Door lever-, nier-en hartfalen kan de hond dan overlijden.

Symptomen van oververhitting

  • Extreem hijgen
  • Kwijlen en eventueel braken
  • Donker rode/paarse slijmvliezen en tong (door uitdroging)
  • Spierzwakten en eventueel in elkaar zakken, bewusteloos raken

De diagnose is gemakkelijk te stellen door het opnemen van de temperatuur. Normaal ligt deze bij de hond tussen de 38 en 39ºC.

De eerste noodbehandeling dient bij aantonen van oververhitting zo snel mogelijk uitgevoerd te worden. Als de lichaamstemperatuur boven de 41ºC komt, is snel afkoelen noodzakelijk. Indien mogelijk met ijs of ijskoud water.

Ligt de temperatuur onder de 41°C dan kan langzamer afgekoeld worden. Als de middelen voor handen zijn is het goed om deze eerste afkoeling zelf te doen, anders zo snel mogelijk naar een dierenarts. Oververhitting is altijd spoed.

  • Leg de hond in de schaduw of zo mogelijk binnen op de koele vloer. Maak gebruik van airco of ventilator voor verkoeling.
  • Koelen met koel (niet ijskoud), bij voorkeur stromend, water op dun behaarde delen als oksels, liezen en buik. Zorgt dat de vacht goed nat wordt en het water niet op de vacht blijft liggen. Gebruik de tuinslang of indien niks anders aanwezig de sloot. Laat het dier eerst even aan de koeling wennen, dus niet meteen een hele emmer eroverheen.
  • Als de hond wil drinken kleine beetjes koel water tegelijk geven.
  • Elke tien minuten de temperatuur controleren, gaat deze netjes omlaag dan de koelende activiteiten verminderen. Is de temperatuur gedaald tot 40ºC, dan kan het koelen gestopt worden, maar moet wel de temperatuur elk half uur gecontroleerd blijven worden. De hond zal dan weer redelijk bij zijn en minder hijgen.

Behandeling

Na deze eerste EHBO behandeling moet de hond verder behandeld worden door een dierenarts. De door de oververhitting opgetreden eiwitbeschadiging kan zorgen voor ernstige schade aan organen als lever en nieren. Deze schade kan blijvend zijn.

Door middel van infuus zorgen we ervoor dat de temperatuur verder daalt en dat het vochttekort word aangevuld en de lever en nieren worden ondersteund. We proberen zo verdere schade aan organen zo veel mogelijk te beperken. In de opname houden we de temperatuur goed in de gaten en kijken we met bloed- en urineonderzoek hoe het met de orgaanfuncties gaat.

Ook de dagen daarna moet de hond goed in de gaten gehouden worden ook al lijkt er niks meer aan de hand. Gevolgen voor de organen hoeven zich niet meteen te openbaren.

Preventie

Voorkomen is natuurlijk beter dan genezen.

  • Laat nooit een hond in de auto, ook niet in de schaduw met de ramen een stukje open. In de zon stijgt de temperatuur snel boven de 50 graden, ook in de schaduw is het al snel 40ºC in de stilstaande auto.
  • Zorg dat uw hond voldoende mogelijkheid heeft om af te koelen tijdens activiteiten, zorg voor schaduw, voldoende koel drinkwater en pauzeer regelmatig.
  • Let op met inspannende activiteiten bij warm weer zoals fietsen, erg lange wandelingen, spelen met de bal, spelen van honden onderling, maar ook bijvoorbeeld de Jack Russell die druk bezig is met een konijnenhol uitgraven. Honden kunnen zo enthousiast zijn dat ze door blijven gaan en dat het baasje ze even tegen zichzelf moet beschermen.
  • Bedenk ook bij vakanties in het buitenland dat honden enkele dagen nodig hebben om te acclimatiseren, houd daarom de eerste dagen rekening met de hoeveelheid en duur van de wandelingen.

Paracetamol, niet voor dieren!

Wanneer uw huisdier ziek is of pijn lijkt te hebben, wilt u niets liever dan hem of haar helpen. Regelmatig horen wij dat er al één of meerdere keren een paracetamol gegeven is, met name als de klachten ’s avonds, 's nachts of in het weekend optreden. Deze goedbedoelde paracetamol kan echter erg gevaarlijk zijn voor uw huisdier.

Paracetamol: gevaarlijk voor dieren

Hoe kan het nu dat deze medicatie die bij mensen (relatief) veilig is bij dieren voor een vergiftiging kan zorgen? Medicijnen die we toedienen worden in het lichaam opgenomen en vervolgens vaak door de lever afgebroken of omgezet in een andere werkzame stof. Daarna zorgen lever en nieren er voor dat de stof wordt uitgescheiden uit het lichaam. De stofwisseling bij dieren werkt echter anders dan bij ons, op bepaalde punten zal deze sneller of juist trager zijn. Aan de andere kant hebben de verschillende diersoorten niet dezelfde enzymen (gebruikt om stoffen af te breken) waardoor bepaalde stoffen niet of anders afgebroken worden in het lichaam.

Met name de kat is erg gevoelig voor paracetamol. De kat kan paracetamol nauwelijks afbreken waardoor deze stof zorgt voor ziekte / vergiftigingsverschijnselen. De hond is er iets minder gevoelig voor en laat minder snel vergiftigingsverschijnselen zien. De paracetamol zorgt echter voor leverschade. Deze leverschade treedt ook op als er geen ziekteverschijnselen gezien worden. Bij overdosering (treedt bij de kat al op bij een hele lage dosis paracetamol) worden ook de rode bloedcellen aangetast, waardoor deze onvoldoende zuurstof kunnen transporteren. Als er geen vergiftiging optreedt, kan de ontstane leverschade (zeker na herhaaldelijk toedienen van paracetamol) op den duur problemen geven.

Symptomen paracetamol vergiftiging

Dit geeft de volgende verschijnselen:

  • Sloomheid
  • Speekselen
  • Braken
  • Opgezette kop en poten
  • (Extreme) benauwdheid
  • Blauwe slijmvliezen en tong
  • Onderkoeling
  • De urine kan rood gekleurd zijn

Als de vergiftigingsverschijnselen binnen acht uur met een zeer uitgebreide intensivecare therapie behandeld worden, kan het dier hiervan herstellen. In de meeste gevallen is een paracetamolvergiftiging helaas dodelijk.

Omdat paracetamol al in een hele lage dosering ernstige gevolgen kan hebben en er ook onder individuen een groot verschil in gevoeligheid is, is het advies om NOOIT paracetamol aan uw huisdier te geven. Er zijn voldoende veilige, speciaal voor dieren, ontwikkelde pijnstillers en koortsremmers beschikbaar.

Aspirine kan door beschadiging van het maagdarmkanaal braken veroorzaken met vaak bloed erbij door het ontstaan van maagzweren. Ook tast het de nieren aan waardoor nierfalen mogelijk is. Aspirine wordt door de dierenarts in lage doseringen nog wel eens voorgeschreven om trombose te voorkomen bij huisdieren met bijvoorbeeld een hartaandoening. Maar is dus erg schadelijk bij onzorgvuldig gebruik en mag alleen op voorschrift van de dierenarts gebruikt worden.

Parasietenbestrijding

Ontworming

Wanneer een dier besmet is met wormen gaat dit niet alleen ten koste van de eigen conditie en gezondheid, maar vormt het dier door het uitscheiden van wormeitjes met de ontlasting, een besmettingsbron voor andere dieren en mensen.

De eitjes kunnen mensen (vooral kinderen!) besmetten en ziektesymptomen zoals koorts en lusteloosheid veroorzaken.
De lintworm wordt overgebracht door vlooien, die het dier bij het likken van de vacht opneemt. Een goede wormbestrijding betekent dus ook een goede vlooienbestrijding. Jonge dieren moeten zeer frequent worden ontwormd (vraag het schema aan de behandelend dierenarts). Voor dieren ouder dan een jaar volstaat over het algemeen een ontworming eens per kwartaal.

Vlooienbestrijding

Vlooien zijn kleine parasieten die zich voeden door het zuigen van bloed bij uw huisdier. Vlooienbeten geven jeuk waardoor het dier gaat krabben. Sommige dieren worden overgevoelig (allergisch) voor het speeksel van de vlo, waardoor beten een heftige jeukreactie kunnen veroorzaken. Door het krabben en bijten van het dier kan de huid worden beschadigd met alle problemen van dien.
Een goede bestrijding bestaat daarom uit het verdelgen van de eitjes en larven vóórdat de vlo tot ontwikkeling kan komen. De behandelingen dienen gedurende het gehele jaar gegeven te worden met een regelmatige interval. In de verwarmde huizen kan de vlo het hele jaar actief zijn. Vergeet niet dat alle dieren in het huishouden behandeld moeten worden, ook al lijkt het alsof sommige dieren geen vlooien hebben.

Tekenbestrijding

Teken zijn ook bloedzuigende parasieten. Zij boren zich door de huid van het dier en blijven gedurende meerdere dagen aangehecht, waarbij ze sterk opzwellen door de opname van bloed. De beet van een teek kan voor een plaatselijke ontsteking zorgen. Sommige teken zijn besmet met bepaalde ziekten (zoals de ziekte van Lyme) en kunnen, wanneer zij enige tijd op het dier aanwezig zijn, die ziekte overbrengen.
Het is daarom belangrijk het dier te behandelen met een middel dat de teken doodt. Dit soort middelen voorkomt niet dat de teek op de hond komt en het duurt soms tot twee dagen voor dat de teek werkelijk sterft. Naast deze behandeling blijft daarom een dagelijkse controle op teken belangrijk. Verwijder de gevonden teken op de juiste manier (vraag hiernaar bij uw dierenarts).

Pododermatitis, konijn en cavia

Wat is pododermatitis?

Pododermatitis, wat "ontsteking van de huid aan de voet" betekent, zien we regelmatig bij zowel het konijn als de cavia. Bij de cavia zien we problemen vaak aan de voetzooltjes, omdat deze er gezwollen en misvormd uit kunnen zien (dit wordt ook wel eens "bumble foot" genoemd). Bij het konijn zien we de problemen vaker rond de hakken.

Pododermatitis treed meestal op aan de achterpootjes omdat deze meer worden belast. Bacteriën uit de omgeving zorgen door infectie voor ontsteking van de huid en de onderliggende weefsels. Meestal zijn deze mild, maar als deze lang bestaan of bij ernstige gevallen kan er zelfs een ontsteking van het bot ontstaan.

Om dit te voorkomen is het belangrijk om regelmatig de onderzijde van de pootjes van je huisdier te controleren. In milde gevallen zal de huid wat kaler en roder zijn. In ernstigere gevallen treed er meer zwelling en roodheid op en zijn er vaak wondjes/wonden met korsten onder de voeten en/of op de hak aanwezig. Verder zal het dier eventueel minder bewegen, minder eten omdat hij niet lekker in zijn vel zit of zelfs duidelijk kreupel lopen.

Hoe ontstaat pododermatitis?

Overmatige druk op de voetjes/hakken, door wat voor reden dan ook, kan kale plekken en eeltvorming geven. Als de huid vervolgens ook beschadigt (dit kunnen hele kleine wondjes zijn) kunnen omgevingsbacteriën voor een infectie zorgen waardoor een pododermatitis ontstaat.
Reden voor het ontstaan van overmatige druk is meestal een combinatie van verschillende factoren.
Denk hierbij aan:

  • Zwaarlijvigheid
  • Te weinig bewegen door bijvoorbeeld een te kleine kooi, maar ook bijvoorbeeld het seniorkonijn wat door stijfheid of andere problemen minder makkelijk beweegt
  • Gedrag, bijvoorbeeld veel stampvoeten bij een dominant konijn
  • Bodembedekking: ruwe bodembedekking in de kooi of buiten veel op de stenen lopen. Helaas zijn er ook nog konijnen/cavia's die op een tralie/rooster zitten. Dit is erg slecht voor de pootjes.
  • Vochtige bodembedekking zorgt voor verweking van de huid. Deze is daardoor vatbaarder voor infectie met bacteriën. Dit kan komen door niet goed/regelmatig verschonen van de kooi. Ouderdomsproblemen kunnen zorgen voor meer plassen of door moeilijker lopen in de urine blijven zitten.
  • Voeding: foute voeding kan zorgen voor diarree en zo een viezer hok. Te veel voeding zorgt voor overgewicht bij het konijn.

Een juiste voeding, een voldoende groot hok, een gladde bodem met een dikke laag bodembedekking en goede hygiëne kan dus veel problemen voorkomen.

Pododermatitis behandelen

In milde gevallen, als de huid alleen wat licht gezwollen en roder is, is pododermatitis vaak makkelijk te behandelen door aanpassen van de huisvesting. De belasting van de pootjes en daarmee het risico op ontstekingen wordt zo verminderd.
De plekjes kunnen eventueel ingesmeerd worden om de huid zacht en soepel te houden. Honingzalf (Vetramil) kan hier goed voor worden gebruikt, het ondersteunt de huid en is door zijn zuurgraad antibacterieel waardoor het infecties helpt te voorkomen.

Bij ernstigere gevallen is behandeling door de dierenarts nodig. Indien nodig wordt er antibiotica en ontstekingsremmers (deze zijn ook pijnstillend) voorgeschreven. Deze moeten vaak minimaal een week gegeven worden, maar soms is ook een behandeling van enkele weken nodig om dat de infectie/ontsteking dieper gaat dan in eerste instantie lijkt. De wonden moeten schoongemaakt worden en behandeld met wondzalf (meestal kiezen we voor honingzalf). In enkele gevallen is het nodig om de wonden onder narcose op te frissen of zelfs enige tijd te verbinden als het konijn dit toelaat. De behandeling is dan intensief en langdurig. Bij twijfel of het onderliggende bot ook ontstoken is, kan een röntgenfoto worden gemaakt.

Prognose

Milde gevallen reageren vaak erg goed op de aanpassingen in de leefomgeving en lokaal behandelen met zalf.  Blijf wel regelmatig de pootjes controleren want de irritatie kan terug komen. Vaak is dan enkele dagen zalven voldoende om het weer rustig te krijgen.

Bij ernstige gevallen is de prognose slechter. Het is dan vaak moeilijk om de infectie onder controle te krijgen of deze komt steeds snel weer terug. Ook is het mogelijk dat het dier niet mee wil werken aan de behandeling. Als de ontsteking niet op de ingestelde therapie reageert en ook het bot is ontstoken dan kan in enkele gevallen amputatie van de poot of inslapen de enige optie zijn.

Prostaatproblemen, hond

Net als bij mensen komen prostaatproblemen bij de oudere reu regelmatig voor. Bij de niet gecastreerde reu is een goedaardige zwelling van de prostaat een vaak voorkomend probleem. De prostaat is een klier die achter de blaas om de urinebuis van een reu zit. De prostaat heeft vooral een functie in de voortplanting. Hij produceert onder invloed van hormonen prostaatvocht waaraan bij de dekking zaadcellen toegevoegd worden.

Een vergroting van de prostaat kan voor klachten zorgen. Welke klachten optreden en de ernst van de klachten hangt af van de mate van vergroting van de prostaat en de oorzaak van deze vergroting.

Symptomen

Vaak opgemerkte symptomen van een probleem met de prostaat zijn:

  • Abnormale uitvloeiing uit de penis: dit kan zowel bloed(-stolsels) als pus zijn, vaak onafhankelijk van het plassen maar kan ook in de urine voorkomen
  • Afwijkend plas- / poepgedrag: de hond kan tijdens het plassen druppelen of een onderbroken straal hebben. De ontlasting kan afgeplat zijn omdat de grote prostaat in het bekken ruimte inneemt waardoor de passage van ontlasting wordt belemmerd
  • Buikpijn
  • Moeilijk of wijdbeens lopen
  • Koorts en algemeen ziek zijn

Is er sprake van bovengenoemde klachten dan zal de dierenarts bij het lichamelijk onderzoek de prostaat controleren. De hond kan pijnklachten aangeven bij palpatie van de buik in de buurt van het bekken. Bij rectaal onderzoek kan de prostaat vergroot zijn of pijnlijk bij aanraken. Een echo kan meer informatie geven en ook bloedonderzoek kan zinvol zijn om te kijken of er een ontstekingsbloedbeeld is. Door middel van dit onderzoek kunnen we vaststellen om welk prostaatprobleem het gaat en wat de juiste therapie gaat zijn.

De meest voorkomende aandoening is Benigne prostaathypertrofie (BPH), een goedaardige prostaatvergroting. Meer dan 80% van de intacte reuen ouder dan vijf jaar heeft een vorm van goedaardige prostaatvergroting. Ook al is het goedaardig kan het wel voor lichamelijke klachten zorgen. Door de vergroting kan de hond pijn en ongemak hebben en ook is de kans op bijkomende problemen zoals een ontsteking van de prostaat groter.

Behandelen

Op de lange duur is castratie de beste oplossing. In de meeste gevallen komen de klachten daarna nooit meer terug. Chemische castratie is ook een tijdelijke mogelijkheid. Na het uitwerken van deze chip zal de prostaat onder invloed van de terugkerende  hormonen waarschijnlijk wel weer gaan groeien waardoor de klachten terug zullen komen. Sinds enige tijd is er ook een middel op de markt genaamd Ypozane®. Dit middel werkt heel gericht op de prostaat en geeft een snelle vermindering van de grootte van de prostaat. Na het geven van een kuur van een week werkt deze vijf tot zes maanden. Bij terugkomen van de klachten kan het herhaald worden.

Prostatitis

Minder vaak voorkomend is prostatitis: een ontsteking van de prostaat. Prostaatontstekingen kunnen acuut of chronisch zijn. Zeker bij een acute ontsteking kan de hond erg ziek zijn waardoor soms opname aan het infuus nodig is. De prostaatontsteking behandelen we met antibiotica en ontstekingsremmers/pijnstillers. In chronische gevallen kan het nodig zijn om enkele weken te behandelen. Ook bij een prostaatontsteking kan chemisch castreren of behandelen met Ypozane® zinvol zijn om de prostaat kleiner en rustiger te maken. Als complicatie van een prostaatontsteking kunnen er abcessen in de prostaat ontstaan.

Prostaatcyctes

Ook kunnen er prostaatcystes voorkomen bij de reu. Dit zijn met vocht gevulde holtes in de prostaat. Meestal zijn ze goedaardig maar ze kunnen door hun grootte wel problemen geven. Honden met deze cystes lopen een wat groter risico op het ontstaan van prostaatontstekingen of abcessen in deze cystes. Geven de cystes door hun grootte problemen dan kan er geprobeerd worden om ze onder echobegeleiding aan te prikken en te legen. Is dit niet mogelijk of werkt het onvoldoende dan kunnen ze operatief behandeld worden.

Prostaatkanker

Prostaatkanker komt gelukkig erg weinig voor en word vooral gezien bij oude gecastreerde reuen. Ze zijn meestal kwaadaardig en kunnen snel uitzaaien naar andere plekken in het lichaam. De prognose bij prostaatkanker is helaas erg slecht.

Puppybegeleiding

Omdat we weten hoe belangrijk een goede start is voor de ontwikkeling van uw pup hebben we al enige tijd een speciaal begeleidingsprogramma. Hierbij komt de pup dan één keer in de maand op de praktijk bij een van de assistentes om te wegen en voor een algemene check. De hond leert zo meteen dat het ook best leuk kan zijn op de praktijk. Verder wordt er aandacht besteed aan een aantal belangrijke zaken:

  • Juiste/hoeveelheid voeding
  • Gebit
  • Ontworming en bestrijden van overige parasieten
  • Vacht en vachtverzorging
  • Beweging
  • Ssterilisatie/castratie
  • Zindelijkheid
  • Gedrag

En alle andere puntjes waar u vragen over heeft. Deelname aan de puppybegeleiding is gratis. Alle pups kunnen hier gedurende het eerste levensjaar aan deelnemen. Het beste voedingsadvies kunnen wij geven als uw dier op het bij ons verkrijgbare complete puppyvoer staat. Dit voer is speciaal samengesteld voor de grootte en het ras van uw hond. Voor meer informatie of om u in te schrijven, kunt u contact opnemen met de praktijk.

Scheve kopstand, konijn

E. cuniculi is een protozoa. Dit is een organisme net iets groter dan een bacterie en is dan ook alleen met de microscoop zichtbaar te maken. E. cuniculi tast op een aantal plaatsen de zenuwcellen aan waardoor het verschillende symptomen kan veroorzaken afhankelijk van de locatie:

  • Hersenen: zorgt voor de scheve kopstand, trillen met de kop en de ogen, omvallen en rollen om de lengteas en eventueel epileptische aanvallen.
  • Ruggenmerg: zorg slepen met de achterhand of zelfs een verlamde achterhand.
  • Blaas en nieren: nierontsteking uit zich in veel drinken en plassen. Aantasting van de blaaszenuwen geeft incontinentie en daardoor ontstekingen van de achterhand.

De infectie kan al langer aanwezig zijn en door een weerstandsprobleem pas symptomen gaan geven. Soms is dan in de voorafgaande periode opgevallen dat het konijn af en toe wat sleepte met de achterpoten of een paar dagen een natte achterhand had door urineverlies, waarna de symptomen weer een tijd afwezig waren.

E.cuniculi wordt overgedragen tussen konijnen onderling via de urine of van moeder op kind al in de baarmoeder. Ziekte wordt vaker gezien bij wat oudere konijnen. Vaak is er achteraf wel een stress moment aan te wijzen (bijvoorbeeld een operatie, andere ziekte of verhuizing) waarna de symptomen begonnen zijn.

Behandeling

De behandeling is erg intensief en neemt meerdere weken in beslag. Welke medicijnen gebruikt worden en of het konijn opgenomen moet worden hangt af van de ernst van de symptomen. In ieder geval zal het konijn minimaal en maand behandeld worden met Fenbendazole (een middel dat de protozoa bestrijdt). Daarnaast kan er enkele dagen corticosteroïden gegeven worden om zwelling en reactie in het zenuwweefsel te verminderen en eventueel vitamine B12 om de zenuwen te helpen bij hun herstel.

Vaak wordt er ook enkele weken een antibioticakuur gegeven. Daarnaast krijgt het konijn vaak een pijnstiller om te zorgen dat hij zich lekker blijft voelen, anders is het risico groot dat hij stopt met eten met alle gevolgen van dien. Als het konijn urine lekt moet de achterhand goed schoon en droog gehouden worden om infectie met vliegenlarven te voorkomen.

Kortom een erg intensieve behandeling die, indien consequent en voldoende lang uitgevoerd, meestal goed resultaten geeft. De kopstand blijft som wat scheef door blijvende zenuwschade maar het konijn past zich hier vaak prima aan aan.

Schildklierproblemen

De schildklier is een klein orgaan dat aan weerszijden van de luchtpijp net onder het strottenhoofd ligt. De schildklier maakt het hormoon thyroxine aan, dat onder andere verantwoordelijk is voor het functioneren van de stofwisseling.

De schildklier staat onder controle van de hypofyse (onderdeel van de hersenen) dat door middel van het afgeven van TSH (schildklier stimulerend hormoon) de productie van het thyroxine reguleert. Om thyroxine te produceren, heeft de schildklier jodium nodig. Dit moet in voldoende mate via de voeding worden opgenomen. Onvoldoende jodium geeft dus een slecht werkende schildklier.

Symptomen

Zowel bij de hond als de kat zien we regelmatig schildklierproblemen. De symptomen en de leeftijd waarop de problemen zich voordoen verschillen tussen de hond en de kat:

  • Bij de senior kat zien we vaak een te snel werkende schildklier (hyperthyreoïdie). Er wordt teveel thyroxine aangemaakt waardoor de stofwisseling flink opgejaagd wordt. Deze snelle stofwisseling zorgt uiteindelijk voor een overbelasting van alle organen. De meeste katten met hyperthyreoidie zijn erg druk, hebben een erg hoge hartslag en vallen af ondanks een erg goede eetlust.
     
  • Bij de hond zien we juist een te traag werkende schildklier (hypothyreoïdie). Door de tragere stofwisseling zijn deze honden slomer, komen aan ondanks een dieet en vaak is de vacht erg dun met kale plekken en schilfers. Meestal gaat de schildklier op latere leeftijd minder functioneren waardoor de symptomen langzaam ontstaan. De meeste honden zijn in ieder geval ouder dan twee jaar.

Diagnose en behandeling

Bij beiden wordt de diagnose gesteld met bloedonderzoek. We bepalen dan de hoeveelheid schildklier hormoon in het bloed. Bij de hond gaan we daarna het tekort aan hormoon aanvullen. Bij de kat moet de schildklierfunctie juist geremd worden. Meer over de symptomen, diagnose en therapie bij hyperthyreoïdie kunt u in onze infotheek lezen.

Schimmel, konijn en cavia

Kale schilferige plekjes zien we regelmatig bij zowel het konijn als de cavia. Schimmel kan hier de oorzaak van zijn. Omdat schimmel ook besmettelijk is voor de mens, is het belangrijk om dit goed te behandelen.

Huidschimmel wordt veroorzaakt door de schimmel Trichophyton mentagrophytes die in de vacht aanwezig kan zijn of door de schimmel Microsporum canis die overgedragen kan worden door honden of katten. De eerstgenoemde komt het meeste voor bij onze konijnen en knaagdieren. De huidschimmel tast niet alleen de buitenste laag van de huid aan maar ook de dieper gelegen structuren als haarzakjes en haarschachten.

Symptomen bij schimmel

Vaak begint het met kleine wondjes aan de kop die langzaam kunnen uitbreiden. De wondjes zijn vaak wat roodachtig, verdikt en kunnen droge korstjes en schilfers hebben. De haartjes aan de rand van het wondje zijn er vaak heel makkelijk met wortel en al uit te trekken. Schimmel geeft meestal weinig jeuk.

Bij de cavia zien we vaker uitbreiding met plekjes op de rug, terwijl bij het konijn vaak de voorpoten en voetzooltjes/nagels mee gaan doen. Dit omdat het konijn zijn kopje uitgebreid wast en zo ook andere plekken besmet. Door bijkomende bacteriële ontstekingen kunnen de klachten toenemen.

Een gezond konijn of cavia zal niet zo snel een huidschimmelinfectie krijgen. Ook als ze in de vacht zitten, zal de normale huidweerstand zorgen voor een adequate afweer van de huid. Bij ziekte of stress kan door een daling van de immuniteit  de schimmel zich openbaren. Daarom zien we ook vaak symptomen bij jonge dieren die net naar een nieuw baasje verhuisd zijn.

Besmetting

Konijnen en cavia's kunnen zich besmetten door onderling contact, maar ook door contact met honden of katten. Daarnaast kan schimmel binnenkomen via bodembedekking of huisjes/hokinrichting.

Diagnose

Op basis van de verschijnselen zullen we een schimmelinfectie vermoeden. Een speciale schimmelkweek kan dit dan bevestigen. Nadeel van de schimmelkweek is dat hij vaak een tot drie weken in moet staan om met zekerheid te zeggen of hij positief is.

Naast de schimmelkweek kunnen er eventueel onder de microscoop schimmelsporen aangetoond worden. Sommige schimmelstammen geven een fluorescerend licht onder een speciale lamp.

Het bekijken van een afkrabsel onder de microscoop is belangrijk om de aanwezigheid van schurftmijt uit te sluiten. Mijt kan namelijk precies dezelfde symptomen geven als schimmel. Denken we aan een bijkomende bacteriële infectie dan kan dit ook met een speciaal onderzoek onder de microscoop aangetoond worden.

Behandeling

Kleine plekjes kunnen lokaal behandeld worden met een anti schimmelcrème. Een crème werkt dan beter dan een spray. Daarnaast is een goede hokhygiëne belangrijk en ook persoonlijke hygiëne omdat schimmel besmettelijk is voor de mens.

Bij uitgebreidere besmetting is het verstandig om gedurende langere tijd met medicatie via de bek te behandelen. Belangrijk is om dan lang genoeg door te behandelen tot zo'n twee weken nadat de symptomen verdwenen zijn. Soms is tot wel twaalf weken behandelen nodig. De medicatie via de bek kan eventueel gecombineerd worden met wassen met een anti schimmelmiddel. Het dier moet dit dan niet al te vervelend vinden, anders zorgt de stress van het wassen namelijk voor een trager herstel. Is er sprake van een onderliggende ziekte dan moet deze ook behandeld worden. Bijkomende bacteriële infecties moeten behandeld worden met antibiotica.

Prognose

Wanneer er geen sprake is van een onderliggende ziekte die het immuunsysteem ondermijnt, is de prognose erg goed bij een goede behandeling.

Snotneus, konijn

Niezen en een snotneus komen regelmatig voor bij konijnen. Dit wordt, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, lang niet altijd veroorzaakt door een bacteriële infectie van de luchtwegen. Een konijn met snot heeft een vieze neus (de uitvloeiing is pussig of soms helder), hij niest regelmatig en heeft vaak vieze voorpootjes door het “afvegen” van de neus. Voordat er zomaar een antibioticumkuur voorgeschreven wordt kijken we het konijn goed na om te kijken of er een andere oorzaak is voor het snotteren.

Andere oorzaken voor een vieze neus bij het konijn zijn:

  • Gebitsproblemen: kieswortelontstekingen geven dan infecties/ abcessen in de sinusholtes
  • Te warme omgeving of hoge luchtvochtigheid
  • Luchtvervuiling (denk hierbij aan stof, urinegeur, verf, kooklucht, parfum etc.)
  • Vreemde voorwerpen in de neusgangen / sinussen zoals bijvoorbeeld stro / hooi
  • Stress of weerstandsvermindering door ziekte

Gaan we uit van een bacteriële infectie van de luchtwegen dan zijn er twee bacteriën die luchtwegproblemen kunnen veroorzaken bij het konijn. Bordetella bronchiseptica is de minst ernstige. Deze veroorzaakt een snotneus en vaak traanogen. Meestal hebben we met deze bacterie te maken. De tweede bacterie Pasteurella multocida geeft ernstigere verschijnselen; naast een snotneus en traanogen kan er ook een oor- of longontsteking ontstaan. Deze bacterie is ook vaak de boosdoener in abcessen bij konijnen.

Veel konijnen zijn drager van één of beide bacteriën zonder dat ze hier ziek van zijn. Bij stress of ziekte kunnen ze toch problemen geven omdat de weerstand op zo’n moment minder wordt.

Behandeling

Beide bacteriën zijn goed te behandelen met antibiotica, soms is het nodig om een lange kuur of meerdere soorten antibiotica te geven. Ondersteunend kan Bisolvon (hoestsiroop) gegeven worden en is het goed om het konijn te laten “stomen”. Daarnaast moet alles verwijderd worden wat irritaties bij het inademen kan veroorzaken.

Is er onvoldoende reactie op de antibiotica of komt het probleem snel terug dan is het vaak nodig om een röntgenfoto te maken om goed naar de longen en het gebit te kunnen kijken. Ook kan het dan zinvol zijn om een kweek van de neusholte te maken; we kunnen dan kijken met welke bacterie we te maken hebben en voor welke antibiotica deze gevoelig is.

Konijnen kunnen na behandeling geheel klachtenvrij worden. Soms blijft er een bijgeluid bij het ademen of af en toe wat uitvloeiing uit de neus, we spreken dan van chronische snot.

Staar

Staar is een vertroebeling van de lens in het oog. We zien dit met name bij de senior hond en in mindere mate bij de oudere kat. Ook bij het konijn komt het regelmatig voor. Meestal bij dieren vanaf negen jaar en ouder.

De vertroebeling van de lens begint vaak klein en breidt zich dan langzaam uit. Bij enkele rassen is het erfelijk, dan soms al op hele jonge leeftijd. In deze gevallen vordert de staar vaak snel. Daarnaast kan staar ook ontstaan door onderliggende ziektes als suikerziekte of loslating van de lens bij een verhoogde oogboldruk. In deze gevallen gaat het om een abnormale “witting” van de lens waardoor het zicht van het dier minder wordt.

Naast deze abnormale “witting” van de lens zien we ook de zogenaamde lenssclerose die vaak wordt aangeduid als “ouderdomsstaar”. Bij veel oudere dieren treedt een witgrijze of blauwgrijze verkleuring van de lens op. Dit gebeurt omdat de lens het gehele leven doorgroeit. Omdat de lens in een strak kapsel zit, kan de lens niet groter worden, maar treedt er verdichting van de lens op. De kern van de lens word hierdoor steeds dichter en hierdoor witter. Dit proces begint vanaf een jaar of zes en is normaal gesproken in beide ogen in hetzelfde stadium. In de loop van de jaren wordt dit erger. De lens blijft echter wel transparant, waardoor er maar een minimale gezichtbeperking is. Het “minder zien” treedt vooral op in fel daglicht. De pupil is dan erg klein waardoor het licht precies midden in de lens binnen komt, juist daar waar de sclerose het ergst is. In de schemering/in het donker, als de pupil groot is, zal het zicht gewoon goed zijn. Behandeling is bij lens sclerose bijna nooit nodig.

Symptomen

  • Witting van de lens in het oog zal het meest opvallende symptoom zijn
  • Slechter zicht. Dit zal in eerste instantie het meeste opvallen in de schemering/in het donker
  • Blindheid kan in een later stadium optreden
  • Eventueel symptomen van een onderliggende ziekte als suikerziekte (veel drinken, veel plassen, meer eetlust maar toch vermageren)

Diagnose

De diagnose stellen we aan de hand van de symptomen en het oogheelkundig onderzoek. Hierbij kijken we vooral naar de lens en bekijken we of we door de lens het netvlies nog kunnen zien. Als de pupil heel klein is dienen we eerst een oogdruppel toe om de pupil te vergroten zodat we het oog beter kunnen bekijken.

Therapie

Meestal hoeven we niks te doen. De staar vordert langzaam en de dieren zien nog voldoende om zich hier goed mee te redden. Zeker als ze zich in een bekende omgeving bevinden, in een onbekende omgeving kan het op een later moment wel nodig zijn om ze bijvoorbeeld aan te lijnen en te begeleiden.

In gevallen van ernstige staar bij nog jonge honden kan chirurgisch ingrijpen nodig zijn. Hiervoor wordt u dan doorgestuurd naar een oogspecialist. Voordat het oog wordt geopereerd, zal de specialist de functie van het netvlies (deel van het oog dat de binnenkomende signalen omzet in beeld) testen door middel van een elektroretinogram. Werkt het netvlies namelijk onvoldoende dan heeft opereren geen zin, na operatie zal het dier dan nog steeds niet kunnen zien.

Bij een operatie zijn er twee mogelijkheden: in het meest gunstige geval word het lenskapsel geopend en de troebele inhoud eruit gehaald. Vervolgens wordt er een kunstlens ingebracht waarna het dier weer volledig scherp kan zien. Soms lukt het niet om een nieuwe lens te plaatsen, de lens word dan geheel verwijderd. Het dier kan nu wel weer beter zien maar scherpstellen zal niet meer gaan. Ook zien ze de eerste tijd na de operatie alles op zijn kop, gelukkig passen de hersenen dit vanzelf weer aan.

Steriliseren en castreren

Op tijd castreren/steriliseren is belangrijk voor de gezondheid van uw huisdier.

Wanneer pups en kittens de leeftijd van een half jaar bereiken, beginnen de geslachtisorganen actief te worden en kunnen dus ook hormonen op gaan spelen. Veel mensen worstelen dan ook met de vraag wel of juist (nog) niet laten helpen.

Daarom hieronder de redenen voor castratie/sterilisatie op een rijtje:

Kater

  • Ongewenst sproeien: moeilijk af te leren als ze dat langere tijd gedaan hebben
  • Vechten door territoriumdrang: groot risico op abcessen
  • Zwerven: verdwalen door uitbreiden territorium, groot risico op aanrijdingen

Poes

  • Overlast door krolsheid
  • Ongewenste nestjes als kat buiten komt: het is vaak al raak na een dekking
  • De poezenpil geeft bij langdurig gebruik afwijkingen aan eierstokken en baarmoeder

Reu

  • Dominant gedrag naar mensen of andere honden
  • Ongewenst markeergedrag, overal tegenaan plassen
  • Vieze voorhuidontsteking: alleen te verhelpen door castratie
  • Sommige reuen zijn helemaal van slag als er een loopse teef in de buurt is en willen niet eten etc.

Teef

  • Risico op baarmoederontstekingen en suikerziekte op latere leeftijd door hormooninvloeden
  • Veel minder risico op tumoren van de melkklieren
  • Antiloopsheid medicatie geeft een erg hoog risico op baarmoederontstekingen bij langdurig gebruik

Alle dieren mogen vanaf zes maanden leeftijd geholpen worden. Het lichaam is dan zover uitgegroeid dat het goed met de narcose om kan gaan. Voor de ontwikkeling is het alleen bij de teef beter als zij eerst een keer loops is geweest.

Voor overleg over het beste tijdstip of wel of niet castreren/steriliseren kunt u altijd contact op nemen met de praktijk.

Sterilisatie en castratie, kat

De meeste mensen met een kitten staan er niet bij stil dat dit leuke kleine diertje al na zes tot negen maanden geslachtsrijp is. Poezen worden op deze leeftijd voor het eerst ‘krols’ en katers gaan ‘stinken’. De poes wordt nu erg aantrekkelijk voor katers die op het liefdespad zijn en zelfs een korte ontmoeting kan leiden tot een onverwachte gezinsuitbreiding negen weken later. Omdat poezen een eisprong krijgen tijdens de dekking is het bijna altijd de eerste keer ‘raak’.

Castratie van de kater

Als katers geslachtsrijp worden kunnen ze de neiging krijgen overal tegen aan te plassen (het zogenaamde ‘sproeien’). Ook krijgt de urine een doordringende ‘katerlucht’. De katers zijn veel op pad en komen vaak terug onder de krabben en abcessen van hun vaak luidruchtige nachtelijke gevechten. Tijdens hun zwerftochten steken ze vaak drukke wegen over en wordt elk jaar een groot aantal aangereden. Om dit te voorkomen is het verstandig om uw kater te laten castreren zodra hij zes tot acht maanden oud is. Hij zal dan veel huiselijker en gezonder blijven.

Sterilisatie van de poes

Een krolse poes is erg aanhankelijk, ligt vaak over de grond te rollen, miauwt luidruchtig en zal vaak proberen naar buiten te komen om achter de katers aan te gaan. Krolsheid en ook het krijgen van een nestje is tijdelijk te voorkomen door het geven van de poezenpil. Deze moet elke week worden gegeven maar is niet geschikt voor langdurig gebruik. Bij langdurig geven is er namelijk een verhoog risico op melkkliertumoren, bestaat er een grote kans op baarmoederontstekingen en ontstaan er cystes op de eierstokken. Ook mag de pil niet gegeven worden voor de eerste krolsheid omdat er dan een groot risico is op het extreem zwellen van de melkklieren (het zogenaamde Dolly Parton-syndroom).
Als u dus zeker weet dat u geen nestje wil is het makkelijker en beter voor de poes om voor sterilisatie te kiezen. Door een operatie worden dan beide eierstokken en indien nodig de baarmoeder verwijderd. De operatie is een betrekkelijk geringe ingreep en de poes kan de zelfde dag nog naar huis. De poes kan vanaf zes maanden gesteriliseerd worden. Is ze net krols geweest of heeft ze net een nestje gehad dan is het verstandig drie tot vier weken te wachten.

Het is een fabeltje dat het beter is voor de poes om eerst een keer krols te zijn geweest of eerst een nestje te laten krijgen vóór de sterilisatie.

Teken

Elke hondenbezitter die geregeld met zijn viervoeter de natuur ingaat, krijgt te maken met teken. Teken zijn kleine spinachtige parasieten die zich vooral ophouden in struiken en hoog gras. Op het moment dat uw huisdier passeert, klemmen ze zich aan de huid vast. De vrouwelijke teken zuigen zich vervolgens in zo’n vijf dagen vol, de mannetjes komen alleen op uw huisdier om te paren. Als de teek zich helemaal volgezogen heeft laat hij zich op de grond vallen en legt daar een heleboel eitjes.

Ziektes door de teek

In Nederland komt vooral de Ixodes ricinus teek voor, deze kan besmet zijn met de bacterie die verantwoordelijk is voor de ziekte van lyme. Uit onderzoek is gebleken dat in sommige gebieden al 50% van de teken besmet is. Ook komen er inmiddels wat ‘exotische” teken voor die besmet kunnen zijn met babesia een ziekte die we normaal alleen in het buitenland vinden.

Teken verwijderen

Teken zorgen voor huidirritatie en ontstekingen. Zelfs na verwijderen van de teek kan de huid flink opzwellen. Meestal verdwijnt de zwelling snel, maar houd de plek altijd goed in de gaten en ga bij twijfel naar de dierenarts, de zwelling kan namelijk ook wijzen op infectie. Omdat teken dus erg gevaarlijk kunnen zijn voor uw huisdier is het belangrijk om uw huisdier elke dag te controleren op teken en eventueel aanwezige teken met een speciale tang te verwijderen. Als de teek op een foute manier verwijderd wordt kan deze door een schrikreactie wat speeksel inspuiten en zo mogelijk een infectie veroorzaken. Gebruik daarom altijd een goede tang, deze zijn te koop bij de dierenarts. Hiernaast is het verstandig om uw huisdier door middel van pippetjes of een tekenband te beschermen, de meeste teken zullen dan dood gaan voordat ze een gevaar kunnen vormen. Informeer voor de beste tekenbehandeling bij uw huisdier bij de dierenarts.

Bescherm ook uzelf

Let op: naast de bescherming van uw huisdier is het natuurlijk ook belangrijk om u zelf te beschermen. Ook wij kunnen tijdens een natuurwandeling teken oplopen. Zorg er dan ook voor dat u niet met een korte broek door het struikgewas of door hoog gras loopt en controleer na een boswandeling goed op teken. Een tekenbeet is namelijk meestal niet pijnlijk en wordt alleen opgemerkt door het vinden van een teek. Teken alleen verwijderen met een speciale tekentang en bij erge/lang aanhoudende zwelling contact opnemen met uw huisarts.

Titeren

Titeren: voorkom overvaccineren bij uw hond!

Eens in de drie jaar worden honden bij ons op de praktijk ingeënt met de grote cocktail. Deze enting bestaat uit drie onderdelen, die samen gegeven worden:

  • Leptospirose enting
  • DHP enting (distemper, hepatitis, parvovirus)
  • Kennelhoest neusenting (optioneel)

De leptospirose en kennelhoest neusenting, ook wel de kleine cocktail genoemd, zijn beide entingen die jaarlijks gegeven dienen te worden. Tegen leptospirose en kennelhoest wordt maximaal een jaar weerstand opgebouwd. Daarom is het bij deze entingen belangrijk ze jaarlijks te herhalen, om de opgebouwde bescherming tegen deze ziekten op peil te houden.

Bij de DHP enting is dit een ander verhaal. In het dierlijk lichaam spelen de witte bloedcellen een belangrijke rol voor het immuunsysteem. Onder deze witte bloedcellen bevinden zich ook geheugencellen. Als een geheugencel in contact is geweest met de stoffen die zich in de DHP enting bevinden, kunnen deze gedurende een zeer lange tijd antilichamen aanmaken tegen deze ziekte. Dit zorgt ervoor dat een dier, als deze in contact komt met de echte ziekteverwekker, hier niet ernstig ziek van wordt.

Door de fabrikant is geregistreerd dat de DHP enting minstens drie jaar actief is in het lichaam. Dit is de reden dat deze enting ook maar eens in de drie jaar gegeven wordt.

Indien de geheugencellen goed hun werk doen, is het vaak niet nodig om deze enting al naar drie jaar te herhalen. Honden die van pup af aan goed ingeënt zijn, kunnen vaak voor langer dan drie jaar weerstand opbouwen. De titerbepaling kan aantonen of er nog voldoende weerstand is.

Hoe werkt een titerbepaling?

Voor het uitvoeren van deze test is het nodig om bloed af te nemen bij uw huisdier. Dit kan tijdens het consult bij de dierenarts. Het bloed is nodig om te bepalen of uw dier voldoende antistoffen heeft.

Het inzetten en aflezen van de titerbepaling duurt gemiddeld 10 minuten. U kunt op de uitslag wachten. Tijdens het consult bij de dierenarts wordt uw dier ook direct nagekeken.

Indien uw hond voldoende antistoffen heeft volgens de test krijgt uw hond alleen nog de enting tegen leptospirose en eventueel de kennelhoestenting, want elk jaar is vaccinatie tegen leptospirose en kennelhoest noodzakelijk om bescherming te bieden tegen deze ziekten. Afhankelijk van de uitslag en leeftijd van de hond zullen wij een advies geven over het vaccineren.

Er zijn honden bekend die na hun eerste levensjaar niet meer ingeënt zijn met de DHP enting en levenslang voldoende afweerstoffen hadden in hun lichaam volgens de test.

Indien uw hond onvoldoende antistoffen heeft volgens de test krijgt uw hond de enting tegen leptospirose en afhankelijk van de uitslag nog een extra vaccinatie. De dierenarts zal u adviseren wanneer het weer verstandig is om de titerbepaling te herhaling.

Voor welke dieren is de titerbepaling?

  • Uw dier is weer toe aan de “grote cocktail”.
  • Jonge nog niet geënte puppies: bepalen of de antistoffen uit de moedermelk al dusdanig gedaald zijn en met de puppyentingen begonnen moet worden.
  • Jonge puppies na de puppy-enting: kijken of de enting aangeslagen is.
  • Alle honden: minimaal drie weken na de enting waarvan u graag wil weten of ze goed beschermd zijn.
  • Helaas doen wij geen katten, u kunt bellen met de praktijk over de mogelijkheden van titeren bij katten.

Vaccinaties

Een vaccinatie is een manier om uw hond, kat en konijn te beschermen tegen gevaarlijke infectieziekten. Het vaccin bevat verzwakte virusdeeltjes en/of geïnactiveerde virusdeeltjes of bacteriën. Deze deeltjes prikkelen het afweersysteem om een bescherming (immuniteit) op te bouwen tegen deze ziekten. Bij jonge dieren zijn vaak meerdere vaccinaties opeenvolgend nodig, omdat zij gevoeliger zijn voor deze infecties en nog geen afweer hebben opgebouwd. Ook volwassen dieren moeten regelmatig een hervaccinatie krijgen om hun bescherming op peil te houden. Vooral oudere dieren hebben dit nog steeds nodig vanwege een afnemende weerstand.

Vergeet u niet, indien in uw bezit, het dierenpaspoort en/of entboekje mee te nemen bij uw bezoek aan de dierenarts.

Door uw huisdier een inenting te geven, worden in het lichaam antilichamen gemaakt. Als uw dier vervolgens met de ziekte in contact komt, herkent het lichaam de ziektedeeltjes en kan dus snel en adequaat de ziekteverwekker opruimen. Hierdoor is uw hond, kat of konijn dus beschermd tegen deze ziektes.

Verbeterde vaccins voor de gezelschapsdieren

Steeds meer wordt het duidelijk dat honden en katten minder vaak hoeven te worden geënt dan vroeger het geval was. Wij hebben vaccins ter beschikking waardoor wij uw huisdier op een verantwoorde wijze zo min mogelijk hoeven te belasten met vaccinaties.

Hoe gaat dit in z’n werk?

U krijgt nog steeds ieder jaar een oproep voor de vaccinatie, aangezien bepaalde componenten van de inenting jaarlijks moeten worden gegeven. In overleg met u zullen we vervolgens bekijken welke componenten uw huisdier dit jaar moet hebben om een optimale bescherming te garanderen. Voor de hond geldt bijvoorbeeld dat de enting tegen hondenziekte, leverziekte en parvo slechts eens in de drie jaar hoeft te worden gegeven. Ons nieuwe entschema is zodanig samengesteld dat we de bescherming van uw huisdier kunnen garanderen met een zo laag mogelijke belasting voor het lichaam van uw huisdier.

Titerbepaling

Door middel van een titerbepaling (zie meer onder ‘titeren’) is het mogelijk te bepalen hoeveel antistoffen er nog in het bloed van uw hond aanwezig zijn tegen bepaalde ziektes. Afhankelijk van de uitslag kunnen sommige vaccinaties nog uitgesteld worden. Een titerbepaling is nog niet mogelijk voor alle ziektes waarvoor we vaccineren. De jaarlijkse vaccinatie is daarom nog altijd noodzakelijk voor goede bescherming.

Vachtmijt ("roos"), konijn

Op onze praktijk zien we regelmatig konijnen met een droge schilferige huid. Vaak beginnend met een klein plekje tussen de schouderbladen of op de oren, maar het kan zich uitbreiden over de hele rug van het konijn. Als we dan borstelen met een vlooienkammetje zien we veel witte schilfers en plukjes haren die loslaten.

Oorzaak van dit probleem is vaak de vachtmijt: cheyletiella parasitovorax. Deze mijt leeft op de oppervlakkige huidlaag tussen de schilfers waar ze van leven. Dit in tegenstelling tot de gravende mijt die in de haarzakjes leeft en daar veel jeuk veroorzaakt. Over het algemeen veroorzaakt de mijt geen tot nauwelijks jeuk.

Symptomen

Konijnen kunnen deze vachtmijt bij zich dragen zonder er last van te hebben. Bij warm weer of een verlaagde weerstand kunnen ze zich sterk vermenigvuldigen en zo voor irritatie zorgen. Het konijn krijgt nu een rode, droge huid met veel witte schilfers (“roos”).

De volwassen mijten worden overgedragen van dier op dier. Ze kunnen echter ook enkele dagen in de omgeving overleven. Ook honden, katten en mensen kunnen besmet worden en zo voor verdere verspreiding zorgen. De mijt komt meestal binnen via het zaagsel, stro of hooi.

Diagnose

De diagnose is vaak makkelijk te stellen. Met een vlooienkammetje wordt een vachtmonster met veel schilfers genomen, de schilfers bekijken we vervolgens onder de microscoop. Vaak zijn dan zowel mijten als eieren te vinden.

Behandeling

Zijn er erg veel schilfers dan is het goed om het konijn te behandelen. Dit kan op twee manieren: met een vlooienpipet (voor de hond/kat) met de werkzame stof Selamectine. Deze moet na drie tot vier weken herhaald worden of door middel van het geven van injecties met Ivermectine. Deze moeten vaak drie keer worden gegeven met een week tussentijd. Daarnaast is het verstandig om het hok goed te reinigen en dan te starten met een nieuw pak stro, zaagsel en/of hooi.

Let op: gebruik een vlooienpipet voor de hond/kat alleen in overleg met uw dierenarts. Sommige pipetten bevatten fipronil, deze werkzame stof is dodelijk voor het konijn. Uw dierenarts zal u de juiste veilige pipet voor het konijn meegeven.

Vakantie

Steeds meer honden en ook katten gaan mee op vakantie, lekker naar de camping in Nederland of mee naar het buitenland. Als de locatie dit toelaat is dat natuurlijk prima.

Wel moet er rekening mee gehouden worden dat veel landen eisen stellen aan de invoer van uw huisdier. Veel mensen komen net voor vertrek voor verrassingen te staan omdat het dier bijvoorbeeld nog geen chip heeft.

Waar moet u rekening mee houden als u huisdier mee gaat op vakantie?

· Heeft uw hond/kat een officieel Europees dierenpaspoort?
· Is uw huisdier gechipt? (Een goed leesbare tatoeage mag in sommige landen ook) · Is uw hond geënt tegen rabiës (hondsdolheid)? (Dit moet minimaal 30 dagen voor vertrek)
· Parasietenbestrijding: in het buitenland kan uw huisdier besmet worden met een aantal gevaarlijke ziektes die overgedragen worden door muggen en teken. Denk hierbij aan hartworm, leishmania en babesia. Meer informatie over deze ziektes kunt u verderop in onze infortheek vinden.

Een speciale ontworming en tekenbestrijding zijn erg belangrijk om besmetting en zo ziekte te voorkomen. Ook op de camping in Nederland loopt uw dier natuurlijk meer risico op het oplopen van teken etc.

· Sommige landen hebben aanvullende eisen, zoals bloedonderzoek, ontworming, tekenbehandeling of een gezondheidsverklaring vlak voor vertrek. De meest actuele eisen per land kunt u hier vinden. Met name bloedonderzoek moet vaak ruim (enkele maanden) van te voren, zorg dus dat dit tijdig geregeld is.
· Zorg altijd dat u voldoende eigen voer en eventuele medicijnen voor uw huisdier mee neemt. Let ook op met water. Leidingwater is in veel landen niet betrouwbaar, wat u zelf niet kunt drinken is ook niet geschikt voor de hond.

Controleer dus tijdig of uw huisdier goed geënt is en informeer bij uw dierenarts naar de risico’s op besmetting met lokaal voorkomende ziektes en de behandeling hiervoor.

Bij twijfel kunt u altijd even langskomen aan de balie dan lopen we het paspoort en de eisen even door.

Wat als uw huisdier naar het pension gaat tijdens de vakantie?

· Ook dan moet uw huisdier geënt zijn, veel pensions eisen een kennelhoest enting. De kennelhoest enting moet minimaal drie weken voor verblijf in het pension gegeven zijn.
· Voor katten die naar het pension gaan is naast de gebruikelijke enting een aanvullende neusenting tegen niesziekte aan te raden. Sommige pensions eisen dit ook.
· Sommige pensions hebben aanvullende eisen (bijvoorbeeld soort enting, tijdstip van enting, parasietenbestrijding), informeer daarom ook tijdig en denk eraan dat de meeste pensions in het voorjaar al volgeboekt zijn voor de zomerperiode. · Ook in Nederland is ontworming, teken- en vlooienbehandeling erg belangrijk.

De speciale ontwormingstabletten tegen hartworm bestrijden ook meteen de normale wormen die we in Nederland hebben. Deze “vakantie ontworming” kan dus ingepast worden in het reguliere ontwormschema van vier maal per jaar.

In het verleden was de scalibor tekenband de enige manier om zandvliegjes te bestrijden. Zandvliegjes kunnen uw dier besmetten met leishmania. Onze nieuwe pipetten om vlooien en teken te bestrijden werken echter ook tegen zandvliegjes. Het is dus niet meer nodig om een band om te doen.

VHD-1 en VHD-2 (RHD, VHS), konijn

Wat is VHD?

VHD (Viral Hemorrhagic Disease) is een zeer besmettelijke en vaak dodelijke ziekte die veroorzaakt wordt door een calicivirus. De ziekte komt sinds ongeveer tien jaar in Europa voor en heeft gezorgd voor massale sterfte onder de wilde konijnenpopulatie. Andere benamingen voor de ziekte zijn Rabbit Haemorrhagic Disease (RHD) en Viraal Hemorrhagisch Syndroom (VHS).

Verspreiding

Verspreiding vindt plaats via direct contact tussen besmette dieren, maar ook via mest, insecten en besmet materiaal (kooien, drinkbakjes etc.). Let op met plukken van vers gras: op plaatsen waar wilde konijnen komen kan dit besmet zijn. Denk er ook aan dat het virus aan schoenen en kleding meegenomen kan worden.

Symptomen VHD1

De eerste symptomen kunnen optreden een tot drie dagen na besmetting. Het konijn wordt depressief, eet niet meer, wordt benauwd en krijgt koorts. In een later stadium van de ziekte zie je vaak schuimige bloederige neusuitvloeiing. Meestal sterft het konijn snel aan inwendige bloedingen. De bloedingen treden meestal op in de darmen. Er is ook een vorm waarbij het konijn plotseling dood neervalt zonder eerst andere symptomen te hebben vertoond.

VHD-2 of RHD-2 virus bij konijnen

Begin december 2015 kwamen er meldingen van plotselinge sterfte onder konijnen. Het ziekteverloop zorgde al snel voor het vermoeden dat het hier om een uitbraak van VHD (viral hemorrhagic disease) ging. Verder onderzoek toonde aan dat het hier om een nieuwe variant van het virus gaat, namelijk het RHD-2 virus. Deze variant komt sinds 2010 al voor in Frankrijk en Spanje maar heeft zich nu dus over de rest van Europa verspreid. 

Wat is RHD-2?

RHD is een virus dat behoort tot de zogenaamde calici virussen. Een zeer besmettelijk virus dat overgebracht wordt door direct- maar ook indirect contact via urine, uitwerpselen, handen, hokken,water, voedsel en kleding. Ook mugjes kunnen eventueel voor verspreiding zorgen. Het virus kan voor ernstige ziekte en sterfte zorgen bij konijnen maar is niet gevaarlijk voor mensen of andere huisdieren.

Symptomen

Zowel bij RHD-1 als bij RHD-2 sterft een konijn vaak acuut zonder symptomen aan shock en inwendige bloedingen. Zien we wel symptomen dan is dit vaak (acute) benauwdheid, koorts, bloedingen en/of zenuwverschijnselen. Het konijn is suf en stopt met eten. 
Bij RHD-2 kan het wat langer duren voor symptomen optreden (drie tot vijf dagen). Het gevolg hiervan is dat het virus langer de tijd heeft om zich te verspreiden. In tegenstelling tot het klassieke RHD-1 virus kan RHD-2 ook zeer jonge konijnen besmetten. Bij RHD-2 kan er ook een wat chronische variant optreden waarbij het konijn over een langere periode algemeen ziek is. Het sterftepercentage ligt wat lager dan bij het klassieke RHD-1 virus.

Behandeling

Op dit moment is er nog geen behandeling voor konijnen die ziek worden door het RHD (1 of 2) virus. De meeste dieren zullen plotseling sterven. Bij de dieren die langer ziek zijn, is alleen ondersteunende therapie mogelijk. Voorkomen van ziekte is dus belangrijk. Probeer besmetting te voorkomen door goed hygiëne, geen contact met andere konijnen, niet voeren van gras of overig groen van plekken waar wilde konijnen komen, opletten met schoenen/kleding als u op een plek geweest bent waar wilde konijnen komen.

Voorkomen en vaccinatie

Vaccinatie is de enige manier om uw konijn hiertegen te beschermen. De jaarlijkse vaccinatie bestaat dan uit myxomatose en RHD type 1 en type 2. Tegenwoordig zijn deze samen gecombineerd in een enting die 1 jaar werkt.

Konijntjes kunnen vanaf 7 weken leeftijd gevaccineerd worden.

Als één van uw konijnen besmet is met VHD bescherm dan uw andere konijnen door goed op de hygiëne te letten. Het zieke konijn moet apart gehuisvest worden en het hok moet goed schoon gemaakt en ontsmet worden. De nog gezonde konijnen kunnen door middel van een noodvaccinatie beschermd worden.

Vlooien

De aanwezigheid van vlooien is een veel voorkomend probleem bij huisdieren. De aanwezigheid van deze kleine, bruine diertjes leidt vaak tot heftige jeuk en krabben bij uw huisdier. Het is niet altijd even makkelijk om een vlooienbesmetting vast te stellen. Vooral bij dichtbehaarde of langharige dieren zijn ze moeilijk te vinden.

Vlooien in huis

Het grootste probleem bij vlooien is niet die ene levende vlo op uw huisdier. Na de "maaltijd" legt de vlo eitjes, deze blijven aan de haren van uw huisdier plakken of vallen op de grond. De larven die uit deze eitjes komen leven in de omgeving van het huisdier. Voor elke vijf vlooien die u op uw huisdier vindt, zijn er 95 onzichtbaar in uw huis aanwezig; in de vorm van eitjes, larven en poppen verspreidt over de hele woning. De vlo die u bij uw huisdier ziet is dus slechts het topje van de ijsberg!

Bestrijding

Het is daarom beter uit te kijken naar de aanwezigheid van vlooienpoepjes: kleine zwart- bruine korreltjes, die zich tussen de haren bevinden. Een speciale vlooienkam kan hierbij van pas komen. Een goede vlooienbehandeling richt zich dus niet alleen op de levende vlo op uw huisdier maar ook op de besmetting van de omgeving. Hiervoor zijn verschillende middelen beschikbaar (pipetten voor in de nek, tabletten en omgevingsspray). Welk middel voor uw dier het beste is, hangt af van de mate van besmetting en de situatie in huis. Soms is een combinatie van middelen nodig.

Vlooienallergie

Om aan bloed te komen bijt de vlo in een klein bloedvat en zuigt het bloed op. Om te voorkomen dat dit bloed gelijk stolt, spuit de vlo een klein beetje speeksel in de huid. Dit speeksel bevat een eiwit dat de bloedstolling remt. Alle dieren krijgen jeuk van vlooienbeten maar sommige dieren ontwikkelen een allergie voor dit vlooienspeeksel. Een enkele vlooienbeet zorgt er dan al voor dat het dier zich gedurende vijf tot zeven dagen geen raad weet van de jeuk. Honden bijten dan het achterste gedeelte van hun rug open, vaak tot bloedens toe. Later vertoont dit deel van de rug kale plekken.

Bij de kat zijn op de hele rug tientallen kleine bultjes en korstjes te voelen. Het achterste gedeelte van de rug vertoont kale plekken. Het voortdurend likken en bijten van de vacht leidt soms tot de vorming van haarballen in de maag. Hierdoor kan het dier gaan braken en vermageren.

Deze allergiesymptomen kunnen zowel bij de hond als de kat snel en effectief bestreden worden. Daarnaast moeten de vlooien afdoende bestreden worden om nieuwe problemen te voorkomen. Zeker bij allergische dieren is het belangrijk om elke maand te behandelen het liefst met een middel waarbij de vlo zo snel mogelijk dood gaat.

Lintwormen

Zowel bij de hond als de kat wordt de meest voorkomende lintworm overgebracht door vlooien. De met lintworm-larven besmette vlooien worden bij het verzorgen van de vacht door uw huisdier opgegeten. In de darm komen deze lintwormlarfjes bij de vertering van de vlo weer vrij en groeien hier uit tot volwassen lintwormen. Van deze lintworm treffen we de losgelaten segmenten, rijstkorrelvormige witte stukjes, aan op de ontlasting. Bij katten zien we vaker een lintworminfectie dan bij honden. Katten wassen zich dagelijks uitgebreid waardoor de kans groter is dat ze op deze manier vlooien binnen krijgen. De lintwormen zijn goed te bestrijden met wormtabletten. Om te voorkomen dat de lintwormen telkens terugkeren, dienen echter ook de vlooien te worden aangepakt.

Heeft uw dier dus last van vlooien, pak het grondig aan. Behandel het dier en zijn omgeving. En heel belangrijk: behandel alle honden en katten in huis. Naast het behandelen van de dieren kan het helpen om plekken waar het dier veel verblijft of op ligt, goed te stofzuigen en te wassen. Gebruik middelen die effectief en veilig zijn.

Komt u er niet meer uit, neem dan contact op. Samen kunnen we tot een oplossing komen.

Voeding, konijn

Maagdarmproblemen en verkeerd groeiende tanden/kiezen zijn de meest voorkomende problemen die we in de praktijk tegenkomen bij konijnen.
Een goede voeding is erg belangrijk voor het konijn, het zorgt ervoor dat de tanden goed afslijten, de spijsvertering goed verloopt en dat de keutels stevig zijn. Een konijn kan eigenlijk vrijwel alle benodigde voedingstoffen uit hooi halen: de vezels zorgen voor voldoende motiliteit van het maagdarmkanaal, door het kauwen slijten de kiezen voldoende, de darmen zijn gespecialiseerd om voldoende kalk eruit te halen voor sterke botten en door het opeten van de zachte nachtkeutels krijgen ze ook voldoende eiwit en vitaminen binnen.

Wat is nu een goede voeding voor uw konijn?

  • Altijd onbeperkt hooi: voldoende vezels voor een goede darmwerking
  • Niet teveel biks: maximaal 25 gram/kg per dag
  • In droogvoer zitten te veel calorieën, deze heeft het huiskonijn helemaal niet nodig. De vitaminen die ook in de biks zitten, kan het konijn zelf maken in de blinde darm (nachtkeutels). Door teveel biks gaat het konijn minder hooi eten en wordt het te dik. Hierdoor kan het de nachtkeutels niet meer opeten en zichzelf niet meer verzorgen. Goede biks bestaat uit één soort brokjes; geen gemengd voer want dan kan het konijn gaan selecteren en laat dan vaak de brokjes met vitaminen en vezels liggen.
  • Groenvoer: mag onbeperkt zolang er maar voldoende hooi gegeten wordt. Altijd langzaam opvoeren. Worden de keutels dun na een bepaalde groente, dan deze niet meer geven. Geschikte groenten zijn: andijvie, wortel, broccoli, witlof, boerenkool, radijs, paksoi, waterkers, bleekselderie, paardebloem, gras. Niet geschikt zijn: peulvruchten, uien, bieslook, aardappels, prei en bonen.
  • Altijd voldoende vers drinkwater

Geef uw konijn geen knaagsteen, de tanden moeten afslijten door het eten van hooi. In knaagstenen zit teveel calcium, dit wordt door de nieren uitgescheiden en kan blaasstenen met alle bijkomende problemen geven. Let op met het plukken van gras voor uw konijn, doe dit niet op plekken waar ook wilde konijnen komen omdat dit gras besmet kan zijn met VHD.

Voorhuidontsteking, reu

Voorhuidontsteking is een veel voorkomend probleem bij de reu. De reu verliest in meer of mindere mate pus uit de voorhuid. Dit kan variëren van af en toe een druppeltje wit vocht tot behoorlijk wat geel/groene uitvloeiing. Wat vaak opvalt, is dat de hond veel aan het likken is of dat er overal in huis kleine pusdruppeltjes gevonden worden.

Oorzaak

De pus wordt veroorzaakt door een infectie. Binnen de voorhuid is het lekker warm en vochtig; ook hoopt er zich gemakkelijk urine op. Dit alles maakt de voorhuid een ideale voedingsbodem voor infecties. Meestal blijft de “schade” beperkt tot een “vies gezicht” en, met name met kleine kinderen, een onhygiënische situatie. Bij een uitgebreidere infectie kan ook de penis mee gaan ontsteken, waardoor de hond ook pijn kan krijgen bij het plassen. De vaak duidelijk aanwezige pus maakt de diagnose makkelijk te stellen. Als er bloed uit de voorhuid komt, is er meestal een blaas- of prostaatprobleem aanwezig. Nader onderzoek door de dierenarts is dan noodzakelijk.

Behandelen

Voorhuidontstekingen zie je bij alle rassen en leeftijden. Meestal vanaf een maand of vijf omdat dan de mannelijke hormoonproductie opgang begint te komen. Bij de meeste reuen is de infectie te bestrijden door het spoelen met speciale voorhuidcleaners. Dit moet meestal één tot twee keer per week gedaan worden. In erge gevallen wordt soms een langwerkend antibiotica gegeven dat in de voorhuid wordt aangebracht.

Bij veel honden komt de voorhuidontsteking echter uiteindelijk weer terug omdat mannelijke hormonen een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van de ontsteking. Castratie is dan de enige permanente oplossing.

Vuurwerkangst

Veel dieren zijn bang voor de knallen en kunnen in paniek raken. Echte vuurwerkangst is met geen medicijn weg te nemen. Wel zijn er middelen die uw dier kunnen kalmeren, zodat de periode rond oud en nieuw zo aangenaam mogelijk wordt gemaakt voor uw huisdier. Hieronder staan de middelen tegen vuurwerkangst benoemd op volgorde, variërend van dieren die in kleine mate angst ervaren tot dieren die erg angstig zijn voor vuurwerk.

  • De beste manier om om te gaan met vuurwerkangst is het trainen met de hond. Door uw dier langzaam te laten wennen aan harde geluiden kan het leren er niet bang voor te zijn. Hier kan het beste zo jong mogelijk mee begonnen worden, maar ook oudere honden kunnen op deze manier leren dat vuurwerk niet eng hoeft te zijn. Door ruim van te voren met deze trainingen te beginnen, zal dit beter in het geheugen van het dier zijn opgeslagen waardoor het geen tijdelijke oplossing is zoals medicatie. De training kan gecombineerd worden met de verdamper of een voedingssupplement. Als het dier al angst voor geluiden heeft is het beste om een gedragstherapeut in te schakelen.
     
  • Verdampers en sprays zijn producten die kunnen worden gebruikt bij de kat en de hond .Voor de hond is het ook als halsband verkrijgbaar, zodat er tijdens de wandeling ook een rustgevende werking is. Ze geven feromonen af, dit zijn lichaamseigen stoffen die een kalmerende werking hebben. Deze producten moeten voor een goed resultaat minimaal twee weken van te voren worden ingezet.
     
  • Voedingssupplementen zijn er in smakelijke tabletten/capsules die stoffen bevatten, waardoor het dier minder stress ervaart. Het bevordert een snelle gewenning aan gewijzigde situaties. Voedingssupplementen moeten minimaal 4 weken van tevoren worden gestart. Ze beïnvloeden de receptoren in de hersenen waarmee stress waargenomen wordt.
  • Mochten voedingssupplementen en trainingen niet voldoende werken tegen vuurwerkangst bij uw huisdier, kunnen we bespreken of het mogelijk is een kalmeringsmiddel in te zetten. Neem contact met ons op voor advies als u merkt dat uw huisdier last heeft van vuurwerkangst.

Naast het geven van een kalmeringsmiddel is het ook verstandig om als eigenaar op een juiste manier om te gaan met de hond of kat. Hieronder staan enkele tips die u daarbij kunnen helpen.

  • Geef tijdens het wandelen geen reactie op degene die het vuurwerk afsteekt, de hond zijn aandacht gaat dan naar hem/haar toe.
     
  • Als er tijdens het wandelen vuurwerk wordt afgestoken reageer bij angstige honden dan niet. Blijf in hetzelfde tempo doorwandelen, kijk niet naar het vuurwerk en spreek de hond vooral niet troostend aan, maar praat op een normale toon. Indien je een bange hond gaat troosten bevestig je als eigenaar de angst, waardoor het dier banger zal worden. Het beste kun je het dier op een normale toon aanspreken en eventueel een commando geven. Bij honden die van zichzelf nieuwsgierig zijn kunt u wel de hond toespreken met “gek hè, die knal”. Doe dit alleen bij honden die bijvoorbeeld ook gewend zijn aan het geluid van onweer.
     
  • Kruipt het dier in huis weg, laat het dier dan zijn gang gaan. Ga niet troostend naar de schuilplaats toe, maar laat het dier met rust. Merkt u dat het dier toenadering zoekt mag u het dier aandacht geven. Praat op dit moment wel op een normale toon tegen de hond. Door het dier constant te troosten bevestigt u de angst en kan dit het dier nog banger maken.
     
  • Tijdens oudejaarsavond de deuren en ramen dichtlaten zodat het dier niet kan ontsnappen in alle paniek. Zet de tv of radio aan zodat de knallen wat minder luid lijken. Zorg dat een eventueel kattenluik afgesloten is.
     
  • Laat de lichten aan wanneer het dier alleen in een ruimte is, zo zullen de felle kleuren van het vuurwerk minder opvallen. Doe ook eventueel de gordijnen dicht, zodat er minder lichtflitsen van het vuurwerk de huiskamer in komen.
     
  • Laat de hond vroeg in de avond voor de laatste keer uit, er wordt dan nog niet al teveel vuurwerk afgestoken en zorg dat de kat vanaf dat moment niet meer naar buiten kan. Laat honden liever niet alleen tijdens oud en nieuw, omdat veel honden vaak steun zoeken bij hun eigenaar.

Wanneer u vragen heeft over de keuze van de producten, of over vuurwerkangst, neem dan contact op met de dierenartsenpraktijk.

Wormen, ontwormen

Elke pup of kitten is besmet met wormen. Ze worden al in de baarmoeder besmet of via de moedermelk. Ook de volwassen hond en kat (her-)besmetten zich vaak met wormen. Zelfs katten die nooit buiten komen kunnen besmet worden door eitjes die aan kleding en schoenen meegebracht worden en via vlooien kunnen ze besmet worden met lintworm.

Hoe vaak ontwormen

Omdat de bij uw huisdier aanwezige wormen niet ongevaarlijk zijn voor de mens en dan vooral voor kinderen en ouderen, is het belangrijk om deze zo goed mogelijk te bestrijden. Bij honden ontwormen we op 2, 4, 6, 8 weken leeftijd en vervolgens op 3,4,5 en 6 maanden leeftijd. Bij een volwassen hond is het advies om 4x per jaar te ontwormen. Voor de kat adviseren we te ontwormen op 3, 5, 7 weken leeftijd en vervolgens op 3,4,5 en 6 maanden leeftijd. Vervolgens ontwormen we 4x per jaar bij een buitenkat en 2x per jaar bij een binnenkat.

Er zijn verschillende ontwormingsprodukten verkrijgbaar, overleg met uw dierenarts wat voor uw dier het beste is.

Vooral het ontwormen van katten kan soms een hele onderneming zijn. Zijn honden vaak nog te “foppen” door de pil in iets lekkers te verstoppen bij katten werkt dit meestal niet. Is het ontwormen altijd een gevecht en lukt het zelfs met de pillenschieter niet om de ontwormingstablet binnen te krijgen, dan is er nu een makkelijke oplossing.

Er is, vergelijkbaar met de vlooienpipetjes, nu ook een ontwormingsmiddel in pipetvorm verkrijgbaar. Op deze manier is zelfs de moeilijkste kat stressvrij te ontwormen.

Vlooien

Naast het ontwormen is vlooienbestrijding ook erg belangrijk. De vlo kan besmet zijn met larven van de lintworm. Door opname van vlooien kan uw hond of kat dus besmet worden met de lintworm. Daarnaast reageren veel dieren allergisch op het speeksel van de vlo waardoor huidproblemen kunnen ontstaan.

Warming-up, hond

Wanneer we zelf gaan sporten, zorgen we vaak voor een goede warming-up en cooling-down om spierpijn en blessures te voorkomen. 
Bij onze viervoeters wordt dit echter nogal eens vergeten en niet alleen bij sporthonden. Aan de fiets meteen in een vlotte draf of in het bos, koud uit de auto, vol achter takken of ballen aan, kan tot problemen leiden.

Blessures

Als het lichaam nog niet goed is voorbereid op deze taak is de rekbaarheid van spieren, banden en pezen nog niet optimaal. Meteen aan het werk gaan zorgt dan voor kleine beschadigingen, tot zelfs scheurtjes in spieren en pezen doordat ze te ver uitgerekt worden. Kleine beschadigingen worden door het lichaam normaal zelf hersteld, maar gebeurt dit vaker dan kunnen spieren, banden en pezen dusdanig beschadigd raken dat het lichaam dit niet meer zelf op kan lossen. Op dat moment kan er een acute heftige blessure optreden, zoals bijvoorbeeld het scheuren van een kruisband. Maar vaker zien we dat de hond probeert om de pijnlijke plek op te vangen met andere spieren, welke hierdoor extra worden belast en uiteindelijk ook problemen kunnen krijgen.

Diagnose

De meeste honden hebben een hoge pijngrens en zullen niet snel aangeven dat ze wat mankeren. Daarom zien we vaak dieren op spreekuur met ogenschijnlijk acuut ernstige rug, nek of overige spierpijn zonder dat er net iets geks gebeurd is. Vaak word dit dus veroorzaakt door herhaaldelijk klein trauma wat niet meer optimaal heeft kunnen herstellen. Een stapje verkeerd kan dan voor de hond de druppel zijn waardoor ze ineens wel duidelijke pijn aangeven.

Deze blessures kunnen grotendeels voorkomen worden door een goede warming-up en cooling-down.

Voorkomen is beter dan genezen

De warming-up bereidt het lichaam voor op de activiteit die komen gaat. Gewrichten en omliggende weefsels worden gemobiliseerd, ze worden hierdoor goed gesmeerd en bewegen soepeler. Toename van de doorbloeding zorgt voor aanvoer van de juiste voedingstoffen naar de spieren, en nog belangrijker voor een goede afvoer van de door arbeid gevormde afvalstoffen. Pas als de spieren goed doorbloed en opgewarmd zijn kunnen ze een andere belasting dan gewoon lopen aan. Start dus altijd met 5 tot 10 minuten "inlopen", daarna de intensiteit langzaam opbouwen (aan de fiets bijvoorbeeld eerst een rustig drafje voor een paar minuten, daarna pas sneller of galop, en met balspel paar keer gooien en dan weer even rustig doorlopen).

Zorg na een stuk aan de fiets, druk spelen of een lange actieve wandeling voor een goede cooling-down. Tijdens een cooling-down blijven de spieren nog enige tijd op een wat lager niveau actief. Hierdoor worden de afvalstoffen door de goede doorbloeding afgevoerd uit de spieren. Gebeurt dit niet dan zorgen de afvalstoffen voor stijve, pijnlijke spieren die trager herstellen en gevoeliger zijn voor blessures. Een goede cooling-down bestaat uit 10 tot 15 minuten rustig lopen.